ECLI:NL:RBMNE:2020:5347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5438
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke strandtent

Op 9 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Vereniging [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een omgevingsvergunning die eerder was verleend voor de bouw van een tijdelijke strandtent met horeca. De omgevingsvergunning gold tot 30 oktober 2019, en het college had op 7 november 2019 het bezwaar van de [eiseres] ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was bij de beoordeling van de omgevingsvergunning, aangezien deze al was verlopen op het moment dat het beroep werd ingesteld. De rechtbank benadrukte dat een bestuursrechter alleen uitspraak doet als er een actueel en reëel belang is bij de beoordeling van een besluit. In dit geval was er geen belang meer, omdat er inmiddels een nieuwe omgevingsvergunning was verleend voor een permanent strandpaviljoen op dezelfde locatie, en de eerdere vergunning voor de tijdelijke strandtent niet meer geldig was. De rechtbank concludeerde dat de [eiseres] geen belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5438

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

Vereniging [eiseres], gevestigd in de gemeente [gemeente] , eiseres,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum , verweerder

(gemachtigde: mr. F.R.M. van Lent).

Ook heeft als partij aan het geding deelgenomen: [A] uit [plaats] .

Procesverloop

Op 24 april 2019 heeft het college aan [A] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een strandtent met horeca tot 30 oktober 2019.
Op 7 november 2019 heeft het college het bezwaar van de [eiseres] ongegrond verklaard.
Daartegen hebben de [eiseres] beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 december 2020. De [eiseres] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun voorzitter [voorzitter] en door adviseur [adviseur] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [A] was niet aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De omgevingsvergunning voor de tijdelijke strandtent gold voor de zomer van 2019. Toen de beslissing op het bezwaar werd genomen en toen daartegen beroep werd ingesteld, was de omgevingsvergunning al niet meer geldig. De vraag is daarom of de [eiseres] nog iets hebben aan een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
2. Het is de taak van de bestuursrechter om een geschil te beslechten. Als er geen actueel en reëel belang meer is bij een beoordeling van een besluit, dan doet de bestuursrechter geen uitspraak alleen maar vanwege de principiële betekenis daarvan. Er kan wel een belang zijn bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende vergunning, als dat oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning of de toetsing daarvan. De rechtbank oordeelt dat daarvan geen sprake is.
3. Er is inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor een permanent strandpaviljoen op deze plek, voor de duur van tien jaar. Het bezwaar dat de [eiseres] daartegen hebben gemaakt is door het college recent ongegrond verklaard. Dat betekent dat een oordeel van de rechtbank in deze procedure niet meer door het college kan worden betrokken bij zijn besluitvorming over het permanente strandpaviljoen. Bovendien is duidelijk dat er verschillen zijn tussen beide vergunningen: het strandpaviljoen is veel groter dan de strandtent uit de zomer van 2019, die ook niet jaarrond was vergund.
4. Dat de initiatiefnemer voor de zomer van 2021 weer een nieuwe tijdelijke vergunning zal aanvragen vindt de rechtbank onvoldoende aannemelijk om procesbelang uit af te kunnen leiden. De [eiseres] hebben in de media gelezen dat de initiatiefnemer dit plan zou hebben, omdat de vergunning voor het permanente strandpaviljoen nog niet in rechte vaststaat. Die informatie is te onzeker: het zou immers ook kunnen dat de initiatiefnemer in 2021 (net als in 2020) weer een vergunningsvrije foodtruck gaat gebruiken, of dat de Coronamaatregelen ertoe leiden dat er geen nieuwe tijdelijke vergunning komt.
5. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken waaruit het procesbelang van de zijde van de [eiseres] nog kan worden afgeleid.
6. De conclusie is dat de [eiseres] geen belang hebben bij een beoordeling van hun beroep tegen de omgevingsvergunning voor de strandtent in de zomer van 2019. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.