ECLI:NL:RBMNE:2020:5342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/2552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming zorgkosten en bestuurlijke heroverweging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres op 4 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in haar zorgkosten op basis van de Regeling Tegemoetkoming Zorgkosten Gemeente Utrecht 2019. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag op 26 maart 2020 afgewezen, omdat het verzamelinkomen van eiseres te hoog zou zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Op 3 april 2020 heeft verweerder het eerdere besluit herzien, maar de aanvraag opnieuw afgewezen, ditmaal op basis van het ontbreken van een Wmo-beschikking of Wlz-indicatie en omdat de aangetoonde zorgkosten minder waren dan € 200,-. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat haar bezwaar tegen het eerdere besluit niet ontvankelijk was verklaard.

Tijdens de zitting op 18 november 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder ten onrechte het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2020 niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken door het besluit van 3 april 2020. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat deze procedurele fout geen invloed heeft gehad op de uitkomst van de zaak. Eiseres heeft betoogd dat verweerder de procedureregels heeft geschonden door de afwijzing op andere gronden te baseren dan in het eerste besluit, maar de rechtbank heeft deze beroepsgrond verworpen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om alle mogelijke afwijzingsgronden in het eerste besluit te vermelden, aangezien er al een geldige reden was om de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen gelijk en kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 4 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in haar zorgkosten op grond van de Regeling Tegemoetkoming Zorgkosten Gemeente Utrecht 2019.
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen met de argumentatie dat het verzamelinkomen van eiseres te hoog is.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2020.
Bij besluit van 3 april 2020 heeft verweerder het besluit van 26 maart 2020 herzien. Verweerder heeft de aanvraag wederom afgewezen, maar nu op de gronden dat eiseres geen Wmo-beschikking of Wlz-indicatie [1] heeft en dat haar aangetoonde zorgkosten minder waren dan € 200,-.
Het bezwaar van eiseres is mede gericht tegen het besluit van 3 april 2020. Tijdens de (telefonische) hoorzitting van 30 juni 2020 heeft eiseres haar bezwaar tegen het besluit van
3 april 2020 toegelicht.
Bij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 maart 2020 niet ontvankelijk verklaard. Verder heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2020 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Eiseres is verschenen. Zij heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde, die tevens haar echtgenoot is. Ook de gemachtigde van verweerder is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 maart 2020 niet ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bestond hiertoe geen aanleiding. Verweerder heeft het besluit van 26 maart 2020 namelijk herzien bij het besluit van 3 april 2020. Daarmee heeft verweerder het besluit van 26 maart 2020 ingetrokken en bestond het dus in feite niet meer. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 maart 2020 was automatisch gericht tegen het besluit van
3 april 2020. [2] Verweerder hoefde bij het bestreden besluit slechts te reageren op de bezwaargronden van eiseres tegen het besluit van 3 april 2020. De rechtbank verbindt hieraan verder geen conclusies, omdat het eindresultaat door deze gang van zaken niet wijzigt.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij meent dat verweerder de procedureregels heeft geschonden. Volgens eiseres heeft het verweerder niet vrijgestaan om het besluit van 26 maart 2020 te herzien, om haar aanvraag vervolgens op andere gronden alsnog af te wijzen bij het besluit van 3 april 2020. Verweerder had de gronden die hij heeft gehanteerd in het besluit van 3 april 2020 al moeten noemen in het besluit van
26 maart 2020. De beoordeling van haar aanvraag is zodoende gebrekkig geweest, aldus eiseres.
3. De beroepsgrond faalt. De rechtbank legt uit waarom dat zo is.
4. Bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres heeft verweerder aanvankelijk gemeend dat het te hoge verzamelinkomen van eiseres in de weg stond aan de toewijzing van die aanvraag. Dit heeft geleid tot het besluit van 26 maart 2020. Omdat er volgens verweerder op dat moment al een reden was om de aanvraag van eiseres af te wijzen, heeft verweerder het niet nodig gevonden om de aanvraag verder te beoordelen op andere criteria. Deze handelswijze is naar het oordeel van de rechtbank correct. Als verweerder namelijk van mening is dat er al een afwijzingsgrond voor de aanvraag bestaat, dan hoeft verweerder verder niet meer te beoordelen of de aanvraag wel of niet voldoet aan andere criteria. De aanvraag zal namelijk hoe dan ook al worden afgewezen op de afwijzingsgrond die verweerder meent te hebben gevonden. Verweerder heeft dus geen procedureregels geschonden door het besluit van 26 maart 2020 slechts te baseren op de afwijzingsgrond met betrekking tot het verzamelinkomen.
5. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres is verweerder tot de conclusie gekomen dat het besluit van 26 maart 2020 toch onjuist was. Verweerder heeft vervolgens een nieuw besluit op de aanvraag genomen. Dat is het besluit van 3 april 2020 geworden. Bij dat besluit heeft verweerder de aanvraag alsnog mogen beoordelen aan de hand van criteria die verweerder bij het besluit van 26 maart 2020 nog buiten beschouwing mocht laten. Door het besluit van 3 april 2020 te baseren op andere afwijzingsgronden dan besluit van
26 maart 2020, heeft verweerder geen procesregels geschonden. [3]
6. Het beroep is dus ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning respectievelijk Wet langdurige zorg.
2.Dit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit blijkt uit artikel 7:11 van de Awb.