ECLI:NL:RBMNE:2020:5341
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 280.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser was het niet eens met deze waarde en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zitting vond plaats op 7 oktober 2020, waarbij eiser telefonisch deelnam en de heffingsambtenaar via een beeldverbinding. Eiser stelde dat de waarde van zijn woning te laag was vastgesteld en dat deze op € 325.000,- zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te laag was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de taxatiematrix, die was ingediend door de heffingsambtenaar, voldoende inzicht gaf in de waardeverhouding tussen de woning van eiser en vergelijkingsobjecten.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat er geen sprake was van een overschrijding. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.