ECLI:NL:RBMNE:2020:5341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4846
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 280.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser was het niet eens met deze waarde en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De zitting vond plaats op 7 oktober 2020, waarbij eiser telefonisch deelnam en de heffingsambtenaar via een beeldverbinding. Eiser stelde dat de waarde van zijn woning te laag was vastgesteld en dat deze op € 325.000,- zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te laag was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de taxatiematrix, die was ingediend door de heffingsambtenaar, voldoende inzicht gaf in de waardeverhouding tussen de woning van eiser en vergelijkingsobjecten.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat er geen sprake was van een overschrijding. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning [adres 1] in [woonplaats]
voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 280.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de
woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als
heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2019 heeft verweerder het door eiser gemaakte
bezwaar tegen de waarde ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 oktober 2020 via Skype for Business. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerders gemachtigde is vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank 7 oktober 2020 verzocht om een nieuwe zitting omdat er volgens hem op de zitting van 7 oktober 2020 geen sprake was van equality of arms omdat zijn gemachtigde telefonisch deelnam aan de zitting en verweerder wel een beeldverbinding met de rechtbank had. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Omdat de beeldverbinding met eisers gemachtigde slecht was, waardoor regelmatig delen van zijn betoog wegvielen, is overgegaan op een telefonische verbinding met hem. Die verbinding was goed. Eisers gemachtigde heeft zijn standpunt via de telefonische verbinding goed kunnen verwoorden en ook goed kunnen reageren op verweerder en vragen van de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser door telefonisch deel te nemen aan de zitting, niet is geschaad in zijn belangen.
2. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
3. Eiser stelt dat de waarde van de woning te laag is vastgesteld. Eiser heeft hierbij verwezen naar de waarde van de vergelijkingsobjecten. De waarde van de woning moet volgens hem gelet daarop worden vastgesteld op € 325.000,-.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn standpunt bij brief van 17 augustus 2020 heeft gewijzigd. Hij bepleit nu een hogere waarde van de woning in plaats van een lagere waarde. Verweerder heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen deze wijze van procederen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de goede procesorde zich in dit geval echter niet tegen het beoordelen van het nieuwe standpunt van eiser. Verweerder heeft immers sinds 17 augustus 2020 de tijd gehad om een nader standpunt te bepalen en verweerder heeft op de zitting op basis van de beschikbare bewijsmiddelen adequaat kunnen reageren op het nieuwe standpunt van eiser.
5. Daarom zal de rechtbank hierna beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2018 niet lager is dan de waarde in het economische verkeer op die datum.
6. Eiser heeft gesteld dat zijn woning te vergelijken is met de woningen aan de [adres 2] . Eiser stelt dat de objectkenmerken onderhoud en voorzieningenniveau van zijn woning goed zijn en dus vergelijkbaar met die woningen. De woning aan de [adres 3] is volgens eiser niet vergelijkbaar omdat daar de staat van onderhoud en het voorzieningenniveau matig is.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de taxatiematrix blijkt dat de woning van eiser een staat van onderhoud heeft van voldoende en een voorzieningenniveau van voldoende. Verweerder heeft toegelicht dat dit is vastgesteld op basis van de verkoopinformatie uit 2016 en op grond van informatie uit een eerder waardegeschil. Eiser heeft op zitting voor het eerst gesteld dat verweerder de objectkenmerken onderhoud en voorzieningenniveau niet goed heeft gewaardeerd. De rechtbank stelt vast dat de taxatiematrix op 6 mei 2020 aan eiser is gestuurd. Hij is dus ruimschoots in de gelegenheid geweest om te stellen en te onderbouwen dat het niveau op deze punten ‘goed’ zou moeten zijn, maar heeft dit nagelaten. Gelet op de niet onderbouwde stelling van eiser op de zitting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de staat van onderhoud en voorzieningen in eisers woning als ‘voldoende’ moet worden gekwalificeerd.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te laag is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte en objectkenmerken. De referentiewoningen waar eiser naar verwijst zijn voor wat betreft de objectkenmerken staat van onderhoud en voorzieningenniveau goed, terwijl de woning van eiser voldoende is. Met de taxatiematrix heeft verweerder dan ook de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de waarde van de woning te laag heeft vastgesteld.
9. Voor zover eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dit verzoek af omdat van een overschrijding van die termijn geen sprake is.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat