In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2020, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.T. Meijhuis, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. C.W.P. van den Berg. Het beroep volgde op een eerdere beslissing van verweerder, waarin verzoeker een IVA-uitkering was toegekend, gebaseerd op 75% van het minimumloon. Na een wijziging van dit besluit op 11 februari 2020, waarbij het dagloon opnieuw werd vastgesteld, heeft verzoeker zijn beroep op 13 november 2020 ingetrokken, nadat verweerder had ingestemd met een veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder ingestemd met de proceskostenveroordeling, en de rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 525,-. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing is aan partijen verzonden, met de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.