ECLI:NL:RBMNE:2020:532

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
8220192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de geldigheid van het verzoek tot vernietiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werkneemster, hierna te noemen [verzoekster], die haar ontslag op staande voet aanvecht. [verzoekster] was in dienst bij de besloten vennootschap [verweerster] B.V. als schoonheidsspecialiste, maar werd op 16 oktober 2019 ontslagen omdat zij haar diploma niet tijdig had overgelegd. De werkgever had [verzoekster] voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst duidelijk gemaakt dat het overleggen van het diploma een voorwaarde was voor het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Ondanks herhaalde verzoeken om het diploma te overleggen, heeft [verzoekster] dit niet gedaan, wat leidde tot haar ontslag op staande voet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van [verzoekster] om het ontslag te vernietigen tijdig was ingediend, maar dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De rechter oordeelde dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, aangezien [verzoekster] niet voldeed aan de vereiste kwalificaties om haar functie uit te oefenen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat het ontslag onverwijld was gegeven, ondanks dat [verweerster] [verzoekster] enige tijd had gegund om haar diploma te overleggen. De rechter heeft de verzoeken van [verzoekster] om een billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding afgewezen, evenals haar verzoek om betaling van salaris voor de maand oktober 2019 en voor trainingsdagen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Tot slot is [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8220192 AE VERZ 19-69 MvdH/40201
Beschikking van 19 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
die verder [verzoekster] zal worden genoemd,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. van Es,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die verder [verweerster] zal worden genoemd,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. Vinke.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , dat op 12 december 2019 door de griffie is ontvangen;
- het e-mail bericht van 24 januari 2020 van de heer [A] namens [verweerster] .
1.2.
De zaak is op een zitting met de rechter besproken op 27 januari 2020. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1984, is op 1 oktober 2019 in dienst gekomen bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 6 maanden. [verzoekster] werkte als schoonheidsspecialiste voor [verweerster] voor een bruto maandloon van € 1.525,34 (exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten) op basis van een werkweek van 32 uur.
2.2.
Voor de aanvang van de arbeidsovereenkomst is er tussen partijen contact geweest over het diploma schoonheidsspecialist mbo niveau 4. [verweerster] heeft [verzoekster] op 30 september 2019 per e-mail laten weten dat zij geen personeel zonder diploma kan aannemen. In dit bericht is ook aangegeven dat als [verzoekster] niet binnen een week een kopie van haar diploma inlevert, afscheid van haar zal worden genomen.
2.3.
Op 16 oktober 2019 is [verzoekster] op staande voet ontslagen omdat zij haar diploma niet heeft overlegd binnen de gestelde termijn. In de e-mail waarin het ontslag op staande wordt bevestigd staat onder andere dat het door het ontbreken van het diploma onmogelijk is om voor [verweerster] te werken.
2.4.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen. [verzoekster] stelt dat het niet tijdig kunnen overleggen van een diploma geen geldige reden is voor een ontslag op staande voet en dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is verleend. [verzoekster] stelt dat het ontslag te maken heeft met haar ziekmelding op 8 oktober 2019. [verzoekster] verzoekt tevens om een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding voor haar ontslag. Ook wil zij een vergoeding voor twee trainingsdagen en vier andere dagen die zij gewerkt heeft voordat haar arbeidsovereenkomst inging.
Is het verzoek op tijd gedaan? Ja.
2.5.
[verzoekster] heeft het verzoek op tijd ingediend. In de wet is bepaald dat dit binnen twee maanden na het ontslag moet (zie artikel 7:686a lid 4 onder a van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Het ontslag is gegeven op 16 oktober 2019 en het verzoek is op de rechtbank ontvangen op 12 december 2019. Dat is dus op tijd.
Mocht [verzoekster] op staande voet worden ontslagen? Ja.
2.6.
Alleen als er een dringende reden voor ontslag bestaat, mag een werkgever een werknemer ontslaan zonder schriftelijke instemming van die werknemer (zie artikel 7:677 lid 1 BW en artikel 7:678 BW). Zo’n dringende reden kan bestaan als de werknemer zich zó gedraagt, dat het niet redelijk is om van de werkgever te verlangen dat hij hem nog in dienst houdt. Wanneer de rechter dit beoordeelt, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden die in het specifieke geval spelen (zoals de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, hoe lang hij al voor de werkgever werkte, hoe hij heeft gefunctioneerd en wat het ontslag op staande voet voor gevolgen voor hem heeft). Ook als het ontslag voor de werknemer grote gevolgen heeft, kan de dringende reden toch maken dat een onmiddellijke
beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Bij zo’n ontslag om een dringende reden moet die reden dan wel ‘onverwijld’ (wat hier zoiets wil zeggen als ‘zo snel mogelijk’) aan de werknemer worden gemeld. De werkgever is de partij die moet bewijzen dat er een dringende reden bestaat voor het ontslag op staande voet.
2.7.
In deze procedure staat tussen partijen vast dat [verzoekster] een diploma nodig had om haar werkzaamheden voor [verweerster] te kunnen uitvoeren. [verweerster] heeft dit aan [verzoekster] kenbaar gemaakt voor de aanvang van de arbeidsovereenkomst en voor haar ziekmelding. Zo volgt uit het e-mail bericht van 30 september 2019 (zie bijlage 4 bij het verzoekschrift) namens [verweerster] waarin [verzoekster] er tevens op gewezen is dat afscheid van haar zal worden genomen indien zij haar diploma niet tijdig overlegt.
2.8.
Ter zitting is namens [verweerster] aannemelijk gemaakt dat het gevraagde diploma noodzakelijk is om de cliënten van [verweerster] te mogen behandelen. Dit in verband met de veiligheid van de cliënten en door de verzekeraar van [verweerster] gestelde eisen.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] [verzoekster] een redelijke termijn van ruim twee weken heeft gegeven om het benodigde diploma aan [verweerster] te verstrekken. Dat het [verzoekster] niet is gelukt om het diploma binnen deze termijn aan [verweerster] te verstrekken, komt voor haar rekening en risico. Omdat [verweerster] er om deze reden vanuit mocht gaan dat [verzoekster] niet bekwaam was om de functie van schoonheidsspecialiste uit te kunnen oefenen, acht de kantonrechter het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig. Dat [verzoekster] zich acht dagen voor het ontslag op staande voet heeft ziekgemeld doet hier niet aan af. Uit de overgelegde stukken is de stelling van [verzoekster] dat haar ziekte de eigenlijke reden is voor het ontslag op staande voet namelijk niet aannemelijk geworden.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. Dat [verweerster] [verzoekster] nog een aantal dagen de tijd heeft gegeven om haar diploma te overleggen, maakt niet dat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven. Van een werkgever wordt bij een ontslag op staande voet verwacht dat hij een zekere mate van zorg in acht neemt om te voorkomen dat een werknemer ten onrechte wordt ontslagen. Het aan [verzoekster] gunnen van tijd om alsnog de juiste papieren te overleggen valt binnen deze zorgverplichting. Dit kan vervolgens niet aan [verweerster] worden tegengeworpen bij de toets van de onverwijldheid van het gegeven ontslag. [verweerster] is van meet af aan helder geweest over de noodzaak van het verstrekken van het diploma en heeft [verzoekster] op verschillende momenten verzocht om het diploma te verstrekken en daarbij gewezen op de consequenties als zij dit niet zou doen.
Moet [verzoekster] nog een vergoeding krijgen? Nee.
2.11.
Door het ontslag op staande voet is het dienstverband van [verzoekster] per direct geëindigd. [verweerster] hoeft daarom ook geen loon meer te betalen vanaf 16 oktober 2019. Doordat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, is een billijke vergoeding voor het ontslag en de gefixeerde schadevergoeding niet aan de orde. Deze verzoeken van [verzoekster] moeten daarom worden afgewezen. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding tot toewijzing van de verzoeken op grond van een ongeldig proeftijdontslag nu [verweerster] [verzoekster] niet heeft ontslagen op grond van het (nietige) proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst.
2.12.
[verzoekster] heeft nog verzocht om [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris van de maand oktober 2019 tot aan het ontslag op staande voet. Haar verzoek is op dit punt strijdig met wat zij op de zitting heeft gezegd. In het verzoek zegt zij dat ze dit salaris niet ontvangen heeft. Ter zitting heeft [verzoekster] aangegeven dat zij voor deze periode een bedrag van € 500,00 heeft ontvangen. Nu in het verzoek niet gespecificeerd is welk bedrag [verzoekster] voor deze periode nog van [verweerster] zou moeten ontvangen, gaat de kantonrechter er vanuit dat de betaalde € 500,00 volstaat en wordt de vordering afgewezen.
2.13.
[verzoekster] heeft verder verzocht om uitbetaling van 2 trainingsdagen en 4 andere gewerkte dagen voor ingang van de arbeidsovereenkomst. Op de vraag van de kantonrechter op de zitting om welke andere dagen dan trainingsdagen [verzoekster] gewerkt heeft, is door de gemachtigde van [verzoekster] verwezen naar bijlage 2 bij het verzoekschrift. Deze bijlage betreft een e-mail van [verweerster] aan [verzoekster] . De kantonrechter kan op basis van deze e-mail enkel vaststellen dat [verzoekster] in de maand september 2019 kennelijk 5 keer een training heeft gevolgd. [verweerster] heeft hierover aangegeven dat trainingsdagen conform artikel 8 van de arbeidsovereenkomst niet voor vergoeding in aanmerking komen. [verzoekster] heeft dit niet betwist. Op welke andere dagen [verzoekster] naast deze trainingsdagen zou hebben gewerkt is niet nader onderbouwd. De kantonrechter wijst het verzoek tot uitbetaling van deze dagen dan ook eveneens af.
Proceskosten2.14. [verweerster] heeft in deze procedure op alle onderdelen gelijk gekregen, daarom moet [verzoekster] de proceskosten van [verweerster] betalen. De kosten van [verweerster] zijn € 480,00 aan salaris gemachtigde.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.