4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden, gelet op artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van [D] , pagina 24;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, van [E] van 17 september 2020, opgemaakt onder proces-verbaalnummer PL0900-2020190252-21, als losse bijlage in het dossier opgenomen.
Feit 2
6 mei 2019
[F] wonende te [plaatsnaam 1] kreeg op 6 mei 2019 een appje van een voor hem onbekend telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Hij dacht dat het een app van zijn dochter [G (voornaam)] was omdat hij haar foto zag. In de app werd gezegd dat haar internetbankieren niet werkte. Er werd gevraagd of hij € 814,00 over wilde maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [H] .Hij deed de gevraagde overschrijving en zag dat deze geweigerd werd, maar bij de derde keer lukte het. Hij kreeg van [G (voornaam)] het verzoek een foto van zijn bankpas en ID-kaart te appen, dan zou zij de bank bellen omdat hij problemen had met het overschrijven. Deze had hij verstuurd en even later kreeg hij een link van [G (voornaam)] . Deze link had hij aangeklikt en kreeg daarop een bevestigingscode. [G (voornaam)] vroeg hem om de tancode zodat zij de bevestigingscode kon activeren. Hij had daarna zijn tancode verstuurd naar [G (voornaam)] . Even later kreeg hij nog een tikkie van € 730,00, ook deze had hij aangeklikt. Op 7 mei 2019 zag hij dat er in totaal ongeveer € 4.200,00 van zijn rekening was afgeschreven.
Uit de afschriften van de bankrekening van [F] , rekeningnummer [rekeningnummer 2] , volgt dat de navolgende bedragen zijn overgeboekt naar de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] :
[B] - 20,00
Omschrijving: [.]
IBAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
Omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN: [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 22:42 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
Omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN: [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 22:44 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 23:18 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
[B] - 1.000,00
IBAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 07-05-2019
[B] - 1.000,00
ISAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 07-05-2019
Uit onderzoek is gebleken dat het rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name staat van [B] .
[B] heeft verklaard dat een vriend van hem wel eens had gevraagd of hij zijn bankrekening mocht gebruiken. Die vriend vroeg of hij een bedrag op de rekening van [B] kon laten storten en dat hij dat later zou pinnen. Zijn vriend vroeg zijn rekeningnummer. Hij vroeg om een betaalverzoek te sturen in de vorm van een tikkie. Die vriend had toen zijn bankpas en code. [B] zag op de tikkie app drie bedragen van 750 euro op zijn telefoon. [B] hoorde van die vriend dat dit fout was en hij 75 euro bedoelt. Hij vond dit raar, want zijn vriend zei dat hij vier keer 750 euro had verzonden.Zijn vriend was opdringerig en vroeg hem constant om zijn rekening te checken en of het bedrag er al op stond. [B] zag hoge bedragen langs komen en had deze veiliggesteld op zijn spaarrekening, maar die vriend had zijn pas en code en had dat weer teruggedraaid. De volgende dag had de bank zijn rekening geblokkeerd.
Die vriend had [B] via de WhatsApp gevraagd een tikkie te sturen. Dat was op 6 mei 2019 rond 22.00 uur.De vriend heet [voornaam van verdachte] , is drie maanden jonger dan [B] . Hij woont bij zijn moeder in [plaatsnaam 2] aan de [straatnaam 1] , een hoekwoning nummer [nummeraanduiding 1] of [nummeraanduiding 2] , daarvoor woonde hij in [plaatsnaam 3] op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] .
[voornaam van verdachte] stuurde de berichten vanaf nummer [telefoonnummer 2] .Hij wist niet waar het geld gebleven is, [voornaam van verdachte] had alles gepind. Vanaf 8 mei had hij hem helemaal niet meer gesproken; [voornaam van verdachte] had hem niks gegeven.
Door verbalisant [verbalisant 1] is naar aanleiding van de verklaring van [B] onderzoek gedaan in de politiesystemen. Hieruit bleek dat:
- [verdachte] ingeschreven heeft gestaan op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] ;
- het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gekoppeld aan [verdachte] en
- dat de moeder van [verdachte] staat ingeschreven op de [straatnaam 3] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] .
5 mei 2020
[I] , wonende in [plaatsnaam 4] , had op 5 mei 2020 een WhatsApp gekregen van telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Daar stond in dat hij, waarvan ze dacht dat het haar zoon was, op zijn nieuwe telefoon nog niet kon bankieren en vroeg hij of hij gebruik kon maken van haar internetbankieren om een rekening te betalen. Zij had vervolgens haar inloggegevens doorgegeven. Direct werd een bedrag van € 4.020,00 afgeschreven naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [C] . Haar schoondochter belde en toen hoorde zij dat het niet haar zoon was geweest.
Uit de afschriften van de bankrekening van [I] , rekeningnummer [rekeningnummer 6] , volgt dat het navolgende bedrag is afgeschreven:
05 mei 2020
Naam: [C]
Omschrijving: [.]
IBAN: [rekeningnummer 5]
Datum/tijd 05-05-2020 15:49:49
Valutadatum: 05·-5-2020
Uit onderzoek is gebleken dat het rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name staat van [C] .
[C] heeft verklaard dat zij in het verleden een relatie met [verdachte] heeft gehad. Op 28 april 2020 kreeg zij weer contact met hem. [voornaam van verdachte] zei dat hij haar hulp nodig had. Hij had met iemand afgesproken dat er geld op haar rekening gestort zou worden en daarna zou het geld er weer af gehaald worden.Zij had hem haar pas gegeven en hij had daar een foto van gemaakt. Haar rekeningnummer was [rekeningnummer 5] .Zij had ook haar pincode aan [verdachte] gegeven.Zij had zich daarna bedacht en haar rekening laten blokkeren. Zij had [voornaam van verdachte] gebeld en hem verteld dat zij haar rekening had geblokkeerd. [voornaam van verdachte] werd boos en zij liet zich ompraten en maakte de blokkering ongedaan. De volgende dag bedacht zij zich weer en blokkeerde de rekening. [voornaam van verdachte] kwam die dag aan de deur met een vriend, zij werd door beiden bedreigd en moest haar rekening deblokkeren. Er werd gezegd dat er al afspraken waren gemaakt en dat het rekeningnummer was doorgegeven. Als het geld niet gestort kon worden zouden er mensen bij hem langskomen en dan zou hij die mensen naar haar doorsturen en zij zou dan een kogel door haar kop krijgen. Uit angst heeft zij haar rekening gedeblokkeerd en [voornaam van verdachte] haar pas gegeven. De volgende dag, 6 mei 2020, zag zij dat er op 5 mei 2020 een bedrag van € 4.020,00 op haar rekening was gestort door [I] . Zij zag ook dat het bedrag al van haar rekening was gehaald.Uit de afschriften van de bankrekening van [C] volgt dat op 5 mei 2020 om 15.49 uur een bedrag van € 4.020,00, afkomstig van [I] , op de rekening is gestort en dat er tussen 16.06 uur en 16.09 uur via een geldautomaat in [plaatsnaam 3] drie bedragen, te weten € 2.000,00, € 2.000,00 en € 20,00 zijn gepind.
15 juni 2020
[J] wonende te [naam gemeente] kreeg op 15 juni 2020 omstreeks 19.42 uur een WhatsApp bericht van telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Er stond "Heey pap. Dit is mijn nieuwe nummer". Hij dacht dat het zijn zoon [K (voornaam)] was. Later wist hij dat dit niet zijn zoon was geweest. Er werd geschreven dat zijn internetbankieren niet werkte. Er werd gevraagd of hij, [J] , een bedrag van € 1.940,00 kon overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer 7] ten name van [A] . Hij had het gevraagde bedrag overgemaakt.
[A] heeft verklaard dat hij op 10 juni 2020 met een man in gesprek raakte. De man noemde zich [voornaam van verdachte] en gaf hem twee telefoonnummers: [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] .Op 15 juni 2020 kreeg hij om 14.15 uur een app van [voornaam van verdachte] . Hij nodigde [voornaam van verdachte] vervolgens uit in zijn woning. [voornaam van verdachte] vroeg of zijn moeder € 20,00 naar de rekening van [A] mocht overmaken. Hij zag dat [voornaam van verdachte] met iemand aan het appen was. [voornaam van verdachte] wilde hem niet laten zien welk bankrekeningnummer zijn moeder gebruikte. [voornaam van verdachte] zei dat zijn moeder om 17.00 uur het geld over zou maken. Hij wilde niet dat [voornaam van verdachte] zijn rekeningnummer zou krijgen. [voornaam van verdachte] zei dat hij dan een tikkie moest sturen en dan zou [voornaam van verdachte] dat doorsturen naar zijn moeder. Daar ging hij mee akkoord, niet wetende dat [voornaam van verdachte] op die manier ook zijn rekeningnummer zou krijgen. Later die middag werd hij gebeld door [voornaam van verdachte] en waren ze naar de kamer van [A] gegaan. Terwijl hij in zijn telefoon keek om te kijken of het bedrag was overgemaakt zat [voornaam van verdachte] naast hem, die daardoor zijn pincode mee heeft kunnen kijken. Hij had zijn telefoon op tafel gelegd en zag dat [voornaam van verdachte] die pakte. Hij zag dat [voornaam van verdachte] op de ING app zat en zijn pincode wist. Hij zag dat er in één keer € 1.940,00 op zijn rekening stond. Daar had hij geen toestemming voor gegeven. [voornaam van verdachte] zei dat hij mee moest naar de [naam winkel] op de [straatnaam 4] in Utrecht om het geld te pinnen. Hij heeft daar € 1.600,00 van zijn rekening opgenomen.Later had hij [voornaam van verdachte] nog € 300,00 gegeven die hij nog had.
Op 16 juni 2020 kwam hij er achter dat zijn rekening bij de ING bank met rekeningnummer [rekeningnummer 8] geblokkeerd was.
Op 17 juni ging hij naar de woning van [voornaam van verdachte] om hierover te praten. Op een gegeven
moment werd [voornaam van verdachte] boos en bedreigde hem met een kleine revolver, met ronde patroonhouder en zwart. Hij zag dat er ook een hoop contant geld onder het bed lag.
Hij zag dat er allemaal briefjes van twintig en vijftig euro lagen, dat waren de briefjes die hij voor hem had gepind. Hij had vervolgens de politie gebeld.
Verbalisant [verbalisant 2] had op 20 juni 2020 telefonisch contact met [A] en hoorde dat hij op die bewuste dag
[15 juni 2020 – aanvulling rechtbank]meerdere keren moest pinnen van de verdachte. Hij had eerst drie maal € 300,00 en eenmaal € 100,00 gepind. Vervolgens was hij samen met de verdachte naar buiten is gegaan. Daar had verdachte te telefoon van aangever afgepakt. Doordat de telefoon en de betaalapp open stonden kon de verdachte bij de instellingen en had verdachte de limiet verhoogd. Hierop moest de aangever weer naar de geldmaat om het resterende bedrag op te nemen.
Uit de door aangever [A] overgelegde bankafschriften volgt dat op 15 juni 2020 de navolgende bedragen van zijn rekening zijn gepind:
om 20:54 uur, 20.55 uur en 20.56 uur, telkens € 300,00;
om 20.57 uur € 100,00;
om 21.12 uur € 300,00;
om 21.13 uur € 200,00.
Op 15 juni 2020 om 20.17 uur is € 1.940,00 bijgeschreven van de rekening ten name van [J] .
Door verbalisant [verbalisant 2] werden de camerabeelden van de [naam winkel] aan de [straatnaam 4] van 15 juni 2020 bekeken. Door verbalisant werd het volgende waargenomen:
- om 21.12 uur komt aangever in beeld en loopt door en verdwijnt, door een pilaar, uit het zicht. Het is verbalisant bekend dat waar aangever naar toe loopt een geldmaat staat;- om 21.13 uur komt verdachte [verdachte] het beeld in gelopen. Verdachte [verdachte] loopt door naar de geldmaat waar aangever nog steeds staat. Te zien is dat verdachte [verdachte] contact maakt met de persoon die net buiten beeld achter de pilaar staat, aangever [A] ;
- om 21:15.22 uur staan aangever en verdachte gezamenlijk bij een zelfscan kassa.
Door verbalisant [verbalisant 3] is een onder verdachte in beslag genomen telefoon, een iPhone 6 met nummer [telefoonnummer 6] , onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat er in de periode van 15 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 meerdere keren contact is geweest tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van [A] .
Op 15 juni 2020 was er omstreeks 17.00 uur een gesprek tussen [verdachte] en [L] :
[L] : Ik ga die geld naar je overmaken.
[verdachte] : Staat het erop mama.
[L] : ja staat er op.
[verdachte] : Mama welke bank heb je. Sns of Rabobank.
[L] : Rabobank.
[verdachte] : Staat nog niks op.
[L] : Jawel
[verdachte] : K zie niks.
[L] : Staat erop hoor.
Bewijsoverwegingen
Het door de raadsman gevoerde verweer dat niet is voldaan aan het bewijsminimum en dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht over het geld heeft gehad wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [A] , [B] en [C] steun vinden in het dossier. Daaruit blijkt dat het verdachte was die de beschikkingsmacht over de gelden heeft gehad nadat geldbedragen op de rekeningen van [A] , [B] en [C] waren gestort.
Uit de beelden van de [naam winkel] volgt dat verdachte in de buurt was van en contact had met [A] op het moment dat de bedragen werden gepind door [A] . De pintransacties en de tijdstippen waarop deze volgens [A] hebben plaatsgevonden, worden ook (grotendeels) ondersteund door de bankafschriften die in het dossier zijn opgenomen. In de woning van verdachte is onder andere een telefoon aangetroffen met het nummer [telefoonnummer 6] , één van de nummers die [A] van verdachte had gekregen. Uit onderzoek aan deze telefoon volgt dat in de periode van 15 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 meerdere keren contact is geweest tussen deze telefoon en de telefoon van [A] . [A] heeft voorts verklaard dat hij op 17 juni 2020 verhaal ging halen bij verdachte en daarbij door verdachte werd bedreigd met een pistool. Op 17 juni 2020 is door de politie een soortgelijk vuurwapen als waarover [A] heeft verklaard in de woning van verdachte aangetroffen, zoals hiervoor onder feit 1 bewezen is verklaard.
[B] heeft verklaard dat degene die de beschikking had over zijn bankpas en code zich [voornaam van verdachte] noemde en 3 maanden jongen was dan hijzelf. [voornaam van verdachte] woonde bij zijn moeder in [plaatsnaam 2] aan de [straatnaam 1] , een hoekwoning, daarvoor woonde hij in [plaatsnaam 3] op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] en maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Uit het dossier volgt dat [B] is geboren op [geboortedatum 2] 1999 en dat verdachte op [geboortedatum 1] 1999 is geboren. Verdachte heeft ingeschreven heeft gestaan op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] , het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gekoppeld aan [verdachte] en dat de moeder van [verdachte] staat ingeschreven op de [straatnaam 3] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] .
[C] heeft verklaard dat zij verdachte, met wie zij een relatie heeft gehad, haar bankpas en pincode had gegeven. Op 6 mei 2020 zag zij dat er op 5 mei 2020 een bedrag van € 4.020,00 was bijgeschreven en dat dit bedrag ook al van haar rekening was gehaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij een relatie met [C] heeft gehad. Voorts volgt uit de bankafschriften van de rekening van [C] dat op 5 mei 2020 om 15.49 uur een bedrag van € 4.020,00, afkomstig van [I] , op haar rekening is gestort en dat er tussen 16.06 uur en 16.09 uur via een geldautomaat in [plaatsnaam 3] drie bedragen, te weten € 2.000,00, € 2.000,00 en € 20,00 zijn gepind.
Voorts is in alle drie de gevallen een soortgelijke modus operandi te zien. Verdachte heeft tegen [A] , [B] en [C] gezegd dat hij van hun rekening gebruik wilde maken en een klein bedrag op hun rekening wilde laten storten. Door middel van WhatsAppfraude wordt er vervolgens geld van de rekeningen van de slachtoffers overgemaakt naar de rekeningen van [A] , [B] en [C] . Het geld is vervolgens telkens, vrijwel direct nadat het op de rekeningen was gestort, opgenomen. [A] , [B] en [C] hebben onafhankelijk van elkaar verdachte genoemd als degene die vervolgens de beschikkingsmacht over het geld heeft gekregen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die in het bezit is gekomen van het geld dat op de rekeningen van [A] , [B] en [C] was gestort.
Verhullen rechthebbende en voorhanden hebben
Verdachte heeft het geld dat door de aangevers naar de rekeningen van [A] , [B] en [C] is overgeboekt voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij verhuld wie de rechthebbende op de geldbedragen was.
Enig misdrijf
De aangevers [J] , [F] en [I] zijn via WhatsApp benaderd door voor hen onbekende telefoonnummers. De persoon die hen benaderde gaf aan een kind van aangever te zijn en een rekening niet te kunnen betalen. Vervolgens hebben aangevers meerdere bedragen overgemaakt en/of hebben zij gegevens/codes van hun internetbankkieren verstrekt waarna er vervolgens geld van hun rekening werd afgeschreven. Later bleek dat het geen kinderen van aangevers waren die hen hadden benaderd, maar dat zij waren opgelicht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de aangevers overgemaakte geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag van € 1.940,00, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 1.800,00 heeft witgewassen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er in totaal € 1.500,00 is gepind en dat [A] verdachte daarna nog € 300,00 heeft gegeven.
De rechtbank acht, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen, te weten € 4.200,00, € 4.020,00 en € 1.800,00.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de door [M] overgemaakte geldbedragen, te weten € 2.000,00, € 1.422,99 euro en € 577,01 heeft witgewassen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte de beschikkingsmacht over deze bedragen heeft gehad. De rekening waar [M] deze bedragen naar had overgemaakt, is door de betreffende bank geblokkeerd voordat er geld kon worden opgenomen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde.
Gelet op de verklaringen van [A] , [B] en [C] , in samenhang met de overige bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de overige geldbedragen samen met anderen heeft witgewassen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dit alleen heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel tezamen en in vereniging met anderen zoals onder 2 tenlastegelegd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 18 juni 2020 te Utrecht een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Fie Mam Super 777 en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 scherpe patronen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
2
op tijdstippen in de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 juni 2020 in Nederland telkens van een voorwerp, te weten geldbedragen, namelijk (ongeveer)
- 4.200 euro en
- 4.020 euro en
- 1.800 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 10.020 euro, heeft verhuld wie de rechthebbende op het voorwerp is en telkens dit voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.