ECLI:NL:RBMNE:2020:5291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
16/160060-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen in Utrecht

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van meerdere geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een revolver en scherpe patronen op 18 juni 2020 in Utrecht, alsook van het witwassen van in totaal € 14.160,00 in de periode van 6 mei 2019 tot en met 18 juni 2020. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaringen van verschillende aangevers en de modus operandi van de verdachte in aanmerking zijn genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de geldbedragen en dat hij deze had verhuld. De verdediging voerde aan dat niet voldaan was aan het bewijsminimum, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen, en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/160060-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]
thans gedetineerd in de [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 18 juni 2020 in Utrecht een vuurwapen, te weten een revolver, en 5 scherpe
patronen voorhanden heeft gehad;
feit 2 in de periode van 6 mei 2019 tot en met 18 juni 2020 in Nederland, samen met
anderen of alleen, geldbedragen, te weten:
- 2.000,00 euro en 1.422,99 euro en 577,01 euro en
- 4.200,00 euro en
- 4.020,00 euro en
- 1.940,00 euro,
van in totaal 14.160,00 euro heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen, dan wel onvoldoende, inzicht geeft in de gedragingen van verdachte die erop gericht zijn het zicht op de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken, zodat er geen sprake is van verbergen of verhullen. Voorts kan uit het dossier niet afgeleid worden dat verdachte de betreffende bedragen in zijn bezit heeft gehad, dan wel de beschikkingsmacht over deze bedragen heeft gehad. Bovendien wordt niet voldaan aan het bewijsminimum nu de afzonderlijke verklaringen van [A] (€ 1.940,00), [B] (€ 4.200,00) en [C] (€ 4.020,00), inhoudende dat verdachte de beschikking over de betreffende geldbedragen zou hebben gehad, geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel.
Uit het dossier volgt verder dat verdachte nooit de beschikking kan hebben gehad over de bedragen € 2.000,00, € 1.422,99 en € 577,01, omdat de ABN AMRO bank de betreffende bedragen heeft vastgehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden, gelet op artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [D] , pagina 24;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, van [E] van 17 september 2020, opgemaakt onder proces-verbaalnummer PL0900-2020190252-21, als losse bijlage in het dossier opgenomen.
Feit 2
6 mei 2019
[F] wonende te [plaatsnaam 1] kreeg op 6 mei 2019 een appje van een voor hem onbekend telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Hij dacht dat het een app van zijn dochter [G (voornaam)] was omdat hij haar foto zag. In de app werd gezegd dat haar internetbankieren niet werkte. Er werd gevraagd of hij € 814,00 over wilde maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [H] . [2] Hij deed de gevraagde overschrijving en zag dat deze geweigerd werd, maar bij de derde keer lukte het. Hij kreeg van [G (voornaam)] het verzoek een foto van zijn bankpas en ID-kaart te appen, dan zou zij de bank bellen omdat hij problemen had met het overschrijven. Deze had hij verstuurd en even later kreeg hij een link van [G (voornaam)] . Deze link had hij aangeklikt en kreeg daarop een bevestigingscode. [G (voornaam)] vroeg hem om de tancode zodat zij de bevestigingscode kon activeren. Hij had daarna zijn tancode verstuurd naar [G (voornaam)] . Even later kreeg hij nog een tikkie van € 730,00, ook deze had hij aangeklikt. Op 7 mei 2019 zag hij dat er in totaal ongeveer € 4.200,00 van zijn rekening was afgeschreven. [3]
Uit de afschriften van de bankrekening van [F] , rekeningnummer [rekeningnummer 2] , volgt dat de navolgende bedragen zijn overgeboekt naar de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] :
[B] - 20,00
Omschrijving: [.]
IBAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
Omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN: [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 22:42 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
Omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN: [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 22:44 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
ABN AMRO Bank NV - 730,00
omschrijving: [.]
[voornaam van B]
[rekeningnummer 3]
IBAN [rekeningnummer 4]
Kenmerk: 06-05-2019 23:18 [.]
Valutadatum: 06-05-2019
[B] - 1.000,00
IBAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 07-05-2019
[B] - 1.000,00
ISAN: [rekeningnummer 3]
Valutadatum: 07-05-2019 [4]
Uit onderzoek is gebleken dat het rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name staat van [B] . [5]
[B] heeft verklaard dat een vriend van hem wel eens had gevraagd of hij zijn bankrekening mocht gebruiken. Die vriend vroeg of hij een bedrag op de rekening van [B] kon laten storten en dat hij dat later zou pinnen. Zijn vriend vroeg zijn rekeningnummer. Hij vroeg om een betaalverzoek te sturen in de vorm van een tikkie. Die vriend had toen zijn bankpas en code. [B] zag op de tikkie app drie bedragen van 750 euro op zijn telefoon. [B] hoorde van die vriend dat dit fout was en hij 75 euro bedoelt. Hij vond dit raar, want zijn vriend zei dat hij vier keer 750 euro had verzonden. [6] Zijn vriend was opdringerig en vroeg hem constant om zijn rekening te checken en of het bedrag er al op stond. [B] zag hoge bedragen langs komen en had deze veiliggesteld op zijn spaarrekening, maar die vriend had zijn pas en code en had dat weer teruggedraaid. De volgende dag had de bank zijn rekening geblokkeerd. [7]
Die vriend had [B] via de WhatsApp gevraagd een tikkie te sturen. Dat was op 6 mei 2019 rond 22.00 uur. [8] De vriend heet [voornaam van verdachte] , is drie maanden jonger dan [B] . Hij woont bij zijn moeder in [plaatsnaam 2] aan de [straatnaam 1] , een hoekwoning nummer [nummeraanduiding 1] of [nummeraanduiding 2] , daarvoor woonde hij in [plaatsnaam 3] op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] .
[voornaam van verdachte] stuurde de berichten vanaf nummer [telefoonnummer 2] . [9] Hij wist niet waar het geld gebleven is, [voornaam van verdachte] had alles gepind. Vanaf 8 mei had hij hem helemaal niet meer gesproken; [voornaam van verdachte] had hem niks gegeven. [10]
Door verbalisant [verbalisant 1] is naar aanleiding van de verklaring van [B] onderzoek gedaan in de politiesystemen. Hieruit bleek dat:
  • [verdachte] ingeschreven heeft gestaan op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] ;
  • het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gekoppeld aan [verdachte] en
  • dat de moeder van [verdachte] staat ingeschreven op de [straatnaam 3] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] .
5 mei 2020
[I] , wonende in [plaatsnaam 4] , had op 5 mei 2020 een WhatsApp gekregen van telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Daar stond in dat hij, waarvan ze dacht dat het haar zoon was, op zijn nieuwe telefoon nog niet kon bankieren en vroeg hij of hij gebruik kon maken van haar internetbankieren om een rekening te betalen. Zij had vervolgens haar inloggegevens doorgegeven. Direct werd een bedrag van € 4.020,00 afgeschreven naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [C] . Haar schoondochter belde en toen hoorde zij dat het niet haar zoon was geweest. [12]
Uit de afschriften van de bankrekening van [I] , rekeningnummer [rekeningnummer 6] , volgt dat het navolgende bedrag is afgeschreven:
05 mei 2020
Naam: [C]
Omschrijving: [.]
IBAN: [rekeningnummer 5]
Datum/tijd 05-05-2020 15:49:49
Valutadatum: 05·-5-2020 [13]
Uit onderzoek is gebleken dat het rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name staat van [C] . [14]
[C] heeft verklaard dat zij in het verleden een relatie met [verdachte] heeft gehad. Op 28 april 2020 kreeg zij weer contact met hem. [voornaam van verdachte] zei dat hij haar hulp nodig had. Hij had met iemand afgesproken dat er geld op haar rekening gestort zou worden en daarna zou het geld er weer af gehaald worden. [15] Zij had hem haar pas gegeven en hij had daar een foto van gemaakt. Haar rekeningnummer was [rekeningnummer 5] . [16] Zij had ook haar pincode aan [verdachte] gegeven. [17] Zij had zich daarna bedacht en haar rekening laten blokkeren. Zij had [voornaam van verdachte] gebeld en hem verteld dat zij haar rekening had geblokkeerd. [voornaam van verdachte] werd boos en zij liet zich ompraten en maakte de blokkering ongedaan. De volgende dag bedacht zij zich weer en blokkeerde de rekening. [voornaam van verdachte] kwam die dag aan de deur met een vriend, zij werd door beiden bedreigd en moest haar rekening deblokkeren. Er werd gezegd dat er al afspraken waren gemaakt en dat het rekeningnummer was doorgegeven. Als het geld niet gestort kon worden zouden er mensen bij hem langskomen en dan zou hij die mensen naar haar doorsturen en zij zou dan een kogel door haar kop krijgen. Uit angst heeft zij haar rekening gedeblokkeerd en [voornaam van verdachte] haar pas gegeven. De volgende dag, 6 mei 2020, zag zij dat er op 5 mei 2020 een bedrag van € 4.020,00 op haar rekening was gestort door [I] . Zij zag ook dat het bedrag al van haar rekening was gehaald. [18] Uit de afschriften van de bankrekening van [C] volgt dat op 5 mei 2020 om 15.49 uur een bedrag van € 4.020,00, afkomstig van [I] , op de rekening is gestort en dat er tussen 16.06 uur en 16.09 uur via een geldautomaat in [plaatsnaam 3] drie bedragen, te weten € 2.000,00, € 2.000,00 en € 20,00 zijn gepind. [19]
15 juni 2020
[J] wonende te [naam gemeente] kreeg op 15 juni 2020 omstreeks 19.42 uur een WhatsApp bericht van telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Er stond "Heey pap. Dit is mijn nieuwe nummer". Hij dacht dat het zijn zoon [K (voornaam)] was. Later wist hij dat dit niet zijn zoon was geweest. Er werd geschreven dat zijn internetbankieren niet werkte. Er werd gevraagd of hij, [J] , een bedrag van € 1.940,00 kon overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer 7] ten name van [A] . Hij had het gevraagde bedrag overgemaakt. [20]
[A] heeft verklaard dat hij op 10 juni 2020 met een man in gesprek raakte. De man noemde zich [voornaam van verdachte] en gaf hem twee telefoonnummers: [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] . [21] Op 15 juni 2020 kreeg hij om 14.15 uur een app van [voornaam van verdachte] . Hij nodigde [voornaam van verdachte] vervolgens uit in zijn woning. [voornaam van verdachte] vroeg of zijn moeder € 20,00 naar de rekening van [A] mocht overmaken. Hij zag dat [voornaam van verdachte] met iemand aan het appen was. [voornaam van verdachte] wilde hem niet laten zien welk bankrekeningnummer zijn moeder gebruikte. [voornaam van verdachte] zei dat zijn moeder om 17.00 uur het geld over zou maken. Hij wilde niet dat [voornaam van verdachte] zijn rekeningnummer zou krijgen. [voornaam van verdachte] zei dat hij dan een tikkie moest sturen en dan zou [voornaam van verdachte] dat doorsturen naar zijn moeder. Daar ging hij mee akkoord, niet wetende dat [voornaam van verdachte] op die manier ook zijn rekeningnummer zou krijgen. Later die middag werd hij gebeld door [voornaam van verdachte] en waren ze naar de kamer van [A] gegaan. Terwijl hij in zijn telefoon keek om te kijken of het bedrag was overgemaakt zat [voornaam van verdachte] naast hem, die daardoor zijn pincode mee heeft kunnen kijken. Hij had zijn telefoon op tafel gelegd en zag dat [voornaam van verdachte] die pakte. Hij zag dat [voornaam van verdachte] op de ING app zat en zijn pincode wist. Hij zag dat er in één keer € 1.940,00 op zijn rekening stond. Daar had hij geen toestemming voor gegeven. [voornaam van verdachte] zei dat hij mee moest naar de [naam winkel] op de [straatnaam 4] in Utrecht om het geld te pinnen. Hij heeft daar € 1.600,00 van zijn rekening opgenomen. [22] Later had hij [voornaam van verdachte] nog € 300,00 gegeven die hij nog had.
Op 16 juni 2020 kwam hij er achter dat zijn rekening bij de ING bank met rekeningnummer [rekeningnummer 8] geblokkeerd was. [23]
Op 17 juni ging hij naar de woning van [voornaam van verdachte] om hierover te praten. Op een gegeven
moment werd [voornaam van verdachte] boos en bedreigde hem met een kleine revolver, met ronde patroonhouder en zwart. Hij zag dat er ook een hoop contant geld onder het bed lag.
Hij zag dat er allemaal briefjes van twintig en vijftig euro lagen, dat waren de briefjes die hij voor hem had gepind. Hij had vervolgens de politie gebeld. [24]
Verbalisant [verbalisant 2] had op 20 juni 2020 telefonisch contact met [A] en hoorde dat hij op die bewuste dag
[15 juni 2020 – aanvulling rechtbank]meerdere keren moest pinnen van de verdachte. Hij had eerst drie maal € 300,00 en eenmaal € 100,00 gepind. Vervolgens was hij samen met de verdachte naar buiten is gegaan. Daar had verdachte te telefoon van aangever afgepakt. Doordat de telefoon en de betaalapp open stonden kon de verdachte bij de instellingen en had verdachte de limiet verhoogd. Hierop moest de aangever weer naar de geldmaat om het resterende bedrag op te nemen. [25]
Uit de door aangever [A] overgelegde bankafschriften volgt dat op 15 juni 2020 de navolgende bedragen van zijn rekening zijn gepind:
om 20:54 uur, 20.55 uur en 20.56 uur, telkens € 300,00;
om 20.57 uur € 100,00;
om 21.12 uur € 300,00;
om 21.13 uur € 200,00. [26]
Op 15 juni 2020 om 20.17 uur is € 1.940,00 bijgeschreven van de rekening ten name van [J] . [27]
Door verbalisant [verbalisant 2] werden de camerabeelden van de [naam winkel] aan de [straatnaam 4] van 15 juni 2020 bekeken. Door verbalisant werd het volgende waargenomen:
- om 21.12 uur komt aangever in beeld en loopt door en verdwijnt, door een pilaar, uit het zicht. Het is verbalisant bekend dat waar aangever naar toe loopt een geldmaat staat; [28] - om 21.13 uur komt verdachte [verdachte] het beeld in gelopen. Verdachte [verdachte] loopt door naar de geldmaat waar aangever nog steeds staat. Te zien is dat verdachte [verdachte] contact maakt met de persoon die net buiten beeld achter de pilaar staat, aangever [A] ; [29]
- om 21:15.22 uur staan aangever en verdachte gezamenlijk bij een zelfscan kassa. [30]
Door verbalisant [verbalisant 3] is een onder verdachte in beslag genomen telefoon, een iPhone 6 met nummer [telefoonnummer 6] , onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat er in de periode van 15 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 meerdere keren contact is geweest tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van [A] . [31]
Op 15 juni 2020 was er omstreeks 17.00 uur een gesprek tussen [verdachte] en [L] :
[L] : Ik ga die geld naar je overmaken.
[verdachte] : Staat het erop mama.
[L] : ja staat er op.
[verdachte] : Mama welke bank heb je. Sns of Rabobank.
[L] : Rabobank.
[verdachte] : Staat nog niks op.
[L] : Jawel
[verdachte] : K zie niks.
[L] : Staat erop hoor. [32]
Bewijsoverwegingen
Het door de raadsman gevoerde verweer dat niet is voldaan aan het bewijsminimum en dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht over het geld heeft gehad wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [A] , [B] en [C] steun vinden in het dossier. Daaruit blijkt dat het verdachte was die de beschikkingsmacht over de gelden heeft gehad nadat geldbedragen op de rekeningen van [A] , [B] en [C] waren gestort.
Uit de beelden van de [naam winkel] volgt dat verdachte in de buurt was van en contact had met [A] op het moment dat de bedragen werden gepind door [A] . De pintransacties en de tijdstippen waarop deze volgens [A] hebben plaatsgevonden, worden ook (grotendeels) ondersteund door de bankafschriften die in het dossier zijn opgenomen. In de woning van verdachte is onder andere een telefoon aangetroffen met het nummer [telefoonnummer 6] , één van de nummers die [A] van verdachte had gekregen. Uit onderzoek aan deze telefoon volgt dat in de periode van 15 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 meerdere keren contact is geweest tussen deze telefoon en de telefoon van [A] . [A] heeft voorts verklaard dat hij op 17 juni 2020 verhaal ging halen bij verdachte en daarbij door verdachte werd bedreigd met een pistool. Op 17 juni 2020 is door de politie een soortgelijk vuurwapen als waarover [A] heeft verklaard in de woning van verdachte aangetroffen, zoals hiervoor onder feit 1 bewezen is verklaard.
[B] heeft verklaard dat degene die de beschikking had over zijn bankpas en code zich [voornaam van verdachte] noemde en 3 maanden jongen was dan hijzelf. [voornaam van verdachte] woonde bij zijn moeder in [plaatsnaam 2] aan de [straatnaam 1] , een hoekwoning, daarvoor woonde hij in [plaatsnaam 3] op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] en maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Uit het dossier volgt dat [B] is geboren op [geboortedatum 2] 1999 en dat verdachte op [geboortedatum 1] 1999 is geboren. Verdachte heeft ingeschreven heeft gestaan op de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 3] , het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gekoppeld aan [verdachte] en dat de moeder van [verdachte] staat ingeschreven op de [straatnaam 3] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] .
[C] heeft verklaard dat zij verdachte, met wie zij een relatie heeft gehad, haar bankpas en pincode had gegeven. Op 6 mei 2020 zag zij dat er op 5 mei 2020 een bedrag van € 4.020,00 was bijgeschreven en dat dit bedrag ook al van haar rekening was gehaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij een relatie met [C] heeft gehad. Voorts volgt uit de bankafschriften van de rekening van [C] dat op 5 mei 2020 om 15.49 uur een bedrag van € 4.020,00, afkomstig van [I] , op haar rekening is gestort en dat er tussen 16.06 uur en 16.09 uur via een geldautomaat in [plaatsnaam 3] drie bedragen, te weten € 2.000,00, € 2.000,00 en € 20,00 zijn gepind.
Voorts is in alle drie de gevallen een soortgelijke modus operandi te zien. Verdachte heeft tegen [A] , [B] en [C] gezegd dat hij van hun rekening gebruik wilde maken en een klein bedrag op hun rekening wilde laten storten. Door middel van WhatsAppfraude wordt er vervolgens geld van de rekeningen van de slachtoffers overgemaakt naar de rekeningen van [A] , [B] en [C] . Het geld is vervolgens telkens, vrijwel direct nadat het op de rekeningen was gestort, opgenomen. [A] , [B] en [C] hebben onafhankelijk van elkaar verdachte genoemd als degene die vervolgens de beschikkingsmacht over het geld heeft gekregen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die in het bezit is gekomen van het geld dat op de rekeningen van [A] , [B] en [C] was gestort.
Verhullen rechthebbende en voorhanden hebben
Verdachte heeft het geld dat door de aangevers naar de rekeningen van [A] , [B] en [C] is overgeboekt voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij verhuld wie de rechthebbende op de geldbedragen was.
Enig misdrijf
De aangevers [J] , [F] en [I] zijn via WhatsApp benaderd door voor hen onbekende telefoonnummers. De persoon die hen benaderde gaf aan een kind van aangever te zijn en een rekening niet te kunnen betalen. Vervolgens hebben aangevers meerdere bedragen overgemaakt en/of hebben zij gegevens/codes van hun internetbankkieren verstrekt waarna er vervolgens geld van hun rekening werd afgeschreven. Later bleek dat het geen kinderen van aangevers waren die hen hadden benaderd, maar dat zij waren opgelicht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de aangevers overgemaakte geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag van € 1.940,00, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 1.800,00 heeft witgewassen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er in totaal € 1.500,00 is gepind en dat [A] verdachte daarna nog € 300,00 heeft gegeven.
De rechtbank acht, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen, te weten € 4.200,00, € 4.020,00 en € 1.800,00.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de door [M] overgemaakte geldbedragen, te weten € 2.000,00, € 1.422,99 euro en € 577,01 heeft witgewassen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte de beschikkingsmacht over deze bedragen heeft gehad. De rekening waar [M] deze bedragen naar had overgemaakt, is door de betreffende bank geblokkeerd voordat er geld kon worden opgenomen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde.
Gelet op de verklaringen van [A] , [B] en [C] , in samenhang met de overige bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de overige geldbedragen samen met anderen heeft witgewassen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dit alleen heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel tezamen en in vereniging met anderen zoals onder 2 tenlastegelegd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 18 juni 2020 te Utrecht een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Fie Mam Super 777 en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 scherpe patronen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
2
op tijdstippen in de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 juni 2020 in Nederland telkens van een voorwerp, te weten geldbedragen, namelijk (ongeveer)
- 4.200 euro en
- 4.020 euro en
- 1.800 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 10.020 euro, heeft verhuld wie de rechthebbende op het voorwerp is en telkens dit voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2 witwassen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS voor fraude en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van geld. Het ging hierbij om hoge geldbedragen van in totaal ruim 10.000 euro. Dit geld was afkomstig van oplichting via WhatsApp. Witwassen is een ernstig feit. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Verdachte heeft eraan meegewerkt dat de opbrengst van een gepleegd misdrijf aan het zicht werd onttrokken. Witwassen tast verder de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft daarbij op geen enkel moment de verantwoording voor zijn handelen genomen.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en scherpe patronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Om die reden wordt streng opgetreden tegen ongecontroleerd bezit van wapens en munitie.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft niet mee willen werken aan een onderzoek door de reclassering en heeft ter terechtzitting aangegeven niet bereid te zijn mee te werken aan eventuele begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft daardoor slechts beperkt inzicht gekregen in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 18 augustus 2020 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook soortgelijke vermogensfeiten. Zo is verdachte voor onder meer soortgelijke feiten door de meervoudige strafkamer op 4 oktober 2018 veroordeeld tot 16 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafoplegging
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 3 juli 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 24 uur, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis en op 26 mei 2020 is veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak (LOVS) gaan voor het voorhanden hebben van:
- een revolver uit van 3 maanden gevangenisstraf;
- 5 tot 10 scherpe patronen uit van een geldboete van € 170,00.
Ten aanzien van het witwassen zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor fraude. Deze gaan bij een benadelingsbedrag tussen € 10.000,00 en € 70.000,00 uit van een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat verdachte meerdere personen heeft benadeeld, de lange periode (ruim één jaar) waarbinnen het witwassen zich heeft afgespeeld, de kennelijke samenwerking met de persoon/personen achter de WhatsApp fraude, de proceshouding van verdachte en de wijze waarop verdachte de beschikking over de bedragen heeft gekregen. Ook in zijn nadeel weegt dat hij twee aangevers op een intimiderende en dreigende manier heeft benaderd.
In de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de op te leggen straf.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Omdat de rechtbank ten aanzien van het onder twee tenlastegelegde minder bewezen acht dan de officier van justitie, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[I]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.020,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, primair gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het aan verdachte ten laste gelegde feit in een te ver verwijderd verband staat tot de oplichting en daarmee de schade van het slachtoffer.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat het bewezen verklaarde witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 4.020,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.
9.2
[F]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.360,00. Dit bedrag bestaat uit € 3.860,00 materiele schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 3.860,00 en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering te verklaren.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, primair gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het aan verdachte ten laste gelegde feit in een te ver verwijderd verband staat tot de oplichting en daarmee de schade van het slachtoffer.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen en het immateriële deel van de vordering af te wijzen.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat het bewezen verklaarde witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 3.860,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank begrijpt dat de vordering tot immateriële schadevergoeding ziet op vergoeding van geestelijk letsel. De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd en toegelicht dat hij na het incident slapeloze nachten heeft gehad en dat hij wantrouwig is geworden. Door het incident heeft zijn vertrouwen in mensen een grote deuk opgelopen. Professionele psychische hulp heeft hij daarbij echter niet nodig (gehad).
Voor vergoeding van dergelijke schade is op grond van artikel 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. In het geval van de benadeelde partij is daar geen sprake van. Ingevolge bovengenoemd wetsartikel kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde ook meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat ook dit niet het geval is en dus niet is voldaan aan voornoemde vereisten en zal de vordering van de benadeelde partij voor dat deel afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
[I]
-wijst de vordering van [I] toe tot een bedrag van € 4.020,00, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [I] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [I] aan de Staat € 4.020,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[F]
-wijst de vordering van [F] toe tot een bedrag van € 3.860,00, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [F] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [F] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [F] aan de Staat
€ 3.860,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 48 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en
C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
mr. C.S.K. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 18 juni 2020, te Utrecht, althans in Nederland, een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver van het merk Fie Mam Super 777 en/of munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 scherpe patronen (kaliber .22 LR) voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 mei 2019 tot en met 18 juni 2020, te Utrecht en/of Assen en/of Schijndel, althans in de gemeente Meijerijstad en/of Zoetermeer en/of [..] , althans in de gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en), namelijk (ongeveer)
- 2000 euro en/of 1422,99 euro en/of 577,01 euro en/of
- 4200 euro en/of
- 4020 euro en/of
- 1940 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 14.160 euro, in elk geval van een of meer geldbedrag(en), (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en), was en/of heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en), althans rederlijkwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/ waren uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met het kenmerk [....] , opgemaakt door de Districtsrecherche Stad-Utrecht en het proces-verbaal onder nummer PL0900-2020204212, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 168 en het proces-verbaal voortgang van 28 augustus 2020 onder nummer PL0900-2020204212, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 14. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [F] , pagina 98.
3.Proces-verbaal van aangifte van [F] , pagina 99.
4.Proces-verbaal van aangifte van [F] , bijlagen pagina 117.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 125 en een geschrift Verstrekking gegevens op grond van art. 126nc WvSv van ABN Amro van 11 juni 2019, pagina 126.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 131.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 131.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 132.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 132.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 133.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 137.
12.Proces-verbaal van aangifte van [I] , pagina 138.
13.Proces-verbaal van aangifte van [I] , bijlage pagina 144.
14.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 154.
15.Proces-verbaal van aangifte [C] , pagina 155.
16.Proces-verbaal van aangifte [C] , pagina 156.
17.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 166.
18.Proces-verbaal van aangifte [C] , pagina 156.
19.Proces-verbaal van aangifte [C] , bijlagen pagina 159 tot en met 162.
20.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van aangifte van [J] , pagina 167.
21.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van aangifte [A] , pagina 9.
22.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van aangifte [A] , pagina 10.
23.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van aangifte [A] , pagina 11.
24.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van aangifte [A] , pagina 12.
25.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 55.
26.Proces-verbaal van bevindingen, bijlagen pagina 56 tot en met 61.
27.Proces-verbaal van bevindingen, bijlagen pagina 62.
28.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 52.
29.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 53.
30.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 54.
31.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 4 proces-verbaal voortgang.
32.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 12 proces-verbaal voortgang.