ECLI:NL:RBMNE:2020:5268

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _1947
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het maandbedrag voor studiefinanciering en de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op 6 november 2019 het maandbedrag voor het aflossen van de studieschuld voor het jaar 2020 heeft vastgesteld op € 139,09. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar is op 14 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 18 november 2020 uitspraak heeft gedaan.

Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is om het vastgestelde maandbedrag te betalen vanwege zijn hoge vaste lasten, waaronder een betalingsregeling met de Belastingdienst en maandelijkse kosten voor zijn auto. Eiser betoogde dat de Minister geen rekening heeft gehouden met deze kosten bij de draagkrachtmeting en dat hierdoor zijn belangen zijn geschaad. Daarnaast stelde eiser dat de beslistermijnen door de Minister zijn overschreden, wat volgens hem in strijd is met het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister het maandbedrag op de juiste wijze heeft vastgesteld, conform de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet geen ruimte biedt voor het toepassen van een hardheidclausule in dit geval. Eiser's hoge vaste lasten en schulden zijn omstandigheden die niet in de draagkrachtmeting kunnen worden meegenomen. De rechtbank heeft ook erkend dat de beslistermijnen niet zijn gehaald, maar dit leidt niet tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard en eiser in het ongelijk gesteld, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1947
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: E.H.A. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van het maandbedrag voor het jaar 2020 voor het aflossen van de studieschuld voor eiser vastgesteld op € 139,09. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gaat over het kwijtscheldingsverzoek van 12 november 2016. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser voert aan dat hij niet iedere maand € 139,09 af kan lossen vanwege zijn vaste lasten. Zo heeft eiser een betalingsregeling met de Belastingdienst en maandelijkse kosten aan zijn auto die hij nog moet afbetalen. Volgens eiser is ten onrechte geen rekening gehouden met deze kostenposten bij de draagkrachtmeting. Eiser voert verder aan dat verweerder het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat eiser onevenredig in zijn belangen is geschaad doordat de beslistermijnen zijn overschreden. Tot slot voert eiser aan dat zijn kwijtscheldingsverzoek ten onrechte door verweerder is afgewezen, omdat hij tijdig een verzoek heeft ingediend.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het maandbedrag van € 139,09 voor eiser op de juiste wijze heeft vastgesteld. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) schrijft voor dat de draagkracht wordt berekend aan de hand van het toetsingsinkomen, waarbij het verzamelinkomen dan wel het belastbare loon van eiser als maatstaf geldt. [1] Naar het oordeel van de rechtbank hoeft verweerder in het geval van eiser niet af te wijken van de wet. De wet biedt namelijk voor de wijze waarop het toetsingsinkomen wordt berekend geen mogelijkheid om de hardheidclausule toe te passen. [2] Dat eiser hoge vaste lasten en schulden heeft, waardoor het maandbedrag niet kan worden voldaan, is een omstandigheid waar verweerder bij de draagkrachtmeting geen rekening mee kan houden. Dit is ook bevestigd in vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [3] De rechtbank vindt het vervelend voor eiser dat hij lang op een besluit van verweerder heeft moeten wachten. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijnen niet zijn gehaald en dat verweerder dat heeft erkend, maar dat betekent niet dat het besluit onrechtmatig is. Tot slot treedt de rechtbank niet in de beoordeling van de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Het valt daarmee buiten de omvang van het geding. In zoverre is het beroep niet-ontvankelijk.
4. Het beroep is voor het overige ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020 door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De rechter is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 10a.8, tweede lid, van de Wsf 2000.
2.Dit volgt uit artikel 11.5, tweede lid, onder b, van de Wsf 2000.