ECLI:NL:RBMNE:2020:5267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van zorgtoeslag en proceskostenvergoeding na intrekking van beroep

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Sala, een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat haar aanvraag voor zorgtoeslag over de jaren 2017 en 2018 had afgewezen. Het primaire besluit werd genomen op 11 november 2019, waarna verzoekster bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 31 maart 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroep door verzoekster. Echter, op 28 oktober 2020 trok de Belastingdienst het bestreden besluit in en besloot alsnog de aanvraag voor zorgtoeslag toe te wijzen, met een bedrag van € 2.043,- voor 2017 en € 2.121,- voor 2018.

Naar aanleiding van deze ontwikkeling trok verzoekster haar beroep in en verzocht de rechtbank om een proceskostenvergoeding. De Belastingdienst gaf aan in te stemmen met een vergoeding van één punt voor het schrijven van het beroepschrift, conform het Besluit Proceskosten Bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de Belastingdienst tegemoet was gekomen aan haar beroep. De rechtbank stelde de kosten vast op € 525,- voor de rechtsbijstand en oordeelde dat de Belastingdienst ook het griffierecht van € 48,- moest vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en werd op 30 november 2020 bekendgemaakt. Verzoekster kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. H. Sala),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. A. el Morabet Belhaj en J. Chattou).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor zorgtoeslag van verzoekster over de jaren 2017 en 2018 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten om de aanvraag voor zorgtoeslag van verzoekster over de jaren 2017 en 2018 toe te wijzen. Verweerder bepaalt dat verzoekster voor 2017 recht heeft op een bedrag van € 2.043,- en voor 2018 op een bedrag van € 2.121,-.
Naar aanleiding van het besluit van 28 oktober 2020 heeft verzoekster het beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken en heeft zij de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank desgevraagd meegedeeld dat hij zich kan vinden in een proceskostenvergoeding van één punt voor het schrijven van het beroepschrift door de gemachtigde van eiser conform het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 30 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.