ECLI:NL:RBMNE:2020:5254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
16/266477-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak met geweld en bedreiging

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelierszaak in Montfoort op 14 mei 2013. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een inhoudelijke behandeling van de zaak op 5 november 2020, waarbij het onderzoek op 19 november 2020 werd gesloten. De officier van justitie, mr. H.J. Lambers, eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de leeftijd van de verdachte op het moment van de overval.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de overval had gepleegd, waarbij gebruik was gemaakt van een vuurwapen en geweld was gebruikt tegen het slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte medepleger en oordeelde dat hij voorwaardelijk opzet had op het gebruik van geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden als gevolg van de overval.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een totaalbedrag van € 25.933,01 vorderde, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij recht had op € 11.277,01 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om dit deel bij de civiele rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/266477-19 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,/
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Nieuwegein te Nieuwegein.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 augustus, 10 september, 5 november en 19 november 2020. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 november 2020. Het onderzoek is op de terechtzitting van 19 november 2020 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij en haar raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14 mei 2013 te Montfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, juwelen, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , heeft gestolen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , door
- voornoemde juwelier binnen te gaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer] te houden en/of te tonen en/of,
- ( vervolgens) tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer]
te slaan/stompen en/of
- de vitrinekasten in de juwelier kapot te maken.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring zelf geen verweer gevoerd, met dien verstande dat hij heeft bepleit dat verdachte niet als de hoofddader moet worden beschouwd (en dus niet als de geweldpleger), zodat daarmee in het kader van de strafmaat rekening dient te worden gehouden.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van
artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , namens zichzelf en [benadeelde] op 14 mei 2013, pagina 62 t/m 64 (einddossier pagina 553 t/m 557 met bijlage);
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 8 juni 2020, einddossier pagina 491 t/m 499.
Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen en de rest van het dossier volgt dat sprake was van medeplegen: verdachte heeft in nauwe en bewuste samenwerking met twee andere personen de overval op de juwelierszaak gepleegd. Zo was van tevoren afgesproken dat de overval gepleegd zou worden, was besproken hoe dit zou verlopen (zwarte kleding aantrekken, in de juwelierszaak meteen de vitrines leeg halen en vervolgens eerst lopen en dan met een verderop geparkeerde auto vluchten) en heeft verdachte bekend dat hij bij één van de medeplegers een vuurwapen heeft gezien voordat ze naar binnen gingen. Verdachte en zijn medeplegers hebben willens en wetens samengewerkt tot het plegen van een strafbaar feit: er was sprake van een gezamenlijke uitvoering en tussen de verdachten was sprake van een rolverdeling.
Op grond van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen wie – verdachte of zijn medeplegers – de geweldshandelingen heeft gepleegd, omdat de verklaringen van aangever en getuigen daarover niet eenduidig zijn en verdachte heeft ontkend geweld tegen aangever te hebben gebruikt. Nu sprake was van medeplegen maakt het voor de bewezenverklaring niet uit wie het geweld tegen aangever heeft gebruikt. Als medepleger heeft verdachte onder de genoemde feiten en omstandigheden tenminste het voorwaardelijk opzet gehad dat bij de overval geweld zou worden gebruikt.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
Ter terechtzitting heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan, namelijk een verzoek tot het laten verrichten van een contraonderzoek naar het aangetroffen DNA-materiaal in combinatie met de vraag wie de geweldpleger is geweest, indien de rechtbank het onderzoek en de conclusie van de technisch rechercheur daaromtrent als bewijsmiddel gebruikt. Nu de rechtbank slechts de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte voor het bewijs gebruikt, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van dit voorwaardelijk verzoek en behoeft dit geen verdere bespreking.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 mei 2013 te Montfoort tezamen en in vereniging met anderen meerdere juwelen, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde juwelier binnen te gaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer] te houden en te tonen en
- vervolgens tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan/stompen en
- de vitrinekasten in de juwelier kapot te maken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, betoogd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. Op grond van de oriëntatiepunten is voor een feit als het onderhavige een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren het uitgangspunt. In strafverminderende zin dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd op jonge leeftijd, dat hij een beperkt strafblad heeft en dat hij opening van zaken heeft gegeven. Daarnaast dient in strafverminderde zin rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet de hoofddader was. Hij was niet degene met het vuurwapen en hij was niet degene die het geweld heeft gebruikt tegen aangever. Voorts dient in strafverminderende zin rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het een oud feit betreft (inmiddels ruim 7 jaar geleden).

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich tezamen met twee mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval op een juwelier op klaarlichte dag. Er was sprake van een weloverwogen actie, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van een vuurwapen en zij donkere, gedeeltelijk vermommende, kleding droegen. Daarbij hebben zij niet geschroomd om naast het op ruwe wijze vernielen van de vitrinekasten in de winkel het slachtoffer te bedreigen met een vuurwapen en hem (tenminste) één flinke klap te geven als gevolg waarvan hij ernstig letsel heeft opgelopen. Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze overval is voor het slachtoffer heel ingrijpend geweest, zo blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring die is voorgelezen ter terechtzitting. De overval heeft op hem een grote impact gehad en hij heeft hiervan nog lange tijd psychische klachten ondervonden. Verdachte heeft er niet bij stilgestaan dat zijn handelen zou leiden tot gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich alleen maar laten leiden door financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank houdt hiermee, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van Inforsa van 28 augustus 2020, opgemaakt door J. Mertens, reclasseringswerker. Uit het rapport volgt dat de reclassering maar een eenzijdig beeld van het psychosociaal en maatschappelijk functioneren van verdachte heeft gekregen, omdat zij geen referenten hebben kunnen raadplegen. Verdachte heeft de reclassering verteld dat hij sinds twee jaar orde op zaken heeft gesteld: hij heeft een baan gevonden, is woonachtig bij zijn zussen en is gestopt met middelengebruik. Ook heeft hij verteld dat hij met het negatieve sociale netwerk heeft gebroken. De reclassering heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (ernstige) gedrags- en/of psychische problemen. Wel baart de ernst van het delict de reclassering zorgen en de omstandigheid dat verdachte gedurende de afgelopen zeven jaren voldoende gelegenheid heeft gehad om zichzelf aan te geven, maar dit niet heeft gedaan. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de reclassering over.
De straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die in vergelijkbare zaken door rechtbanken zijn opgelegd.
De oriëntatiepunten van het LOVS hanteren voor een overval op een winkel met geweld een uitgangspunt onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte het feit tezamen met anderen (‘in vereniging’) heeft gepleegd, dat er een wapen is gebruikt, dat verdachte en zijn mededaders grote schade hebben aangericht in de juwelierszaak en dat de juwelier ernstig letsel heeft opgelopen. In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict nog jong was (21 jaar) en een beperkt strafblad heeft, ook wat betreft de periode na het plegen van het delict. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, weliswaar na jaren, (enige) opening van zaken heeft gegeven.
De rechtbank weegt niet in het voordeel van verdachte mee dat het een oud feit betreft. Immers, doordat verdachte niet eerder opening van zaken heeft gegeven, heeft het zeven jaar geduurd voordat tot vervolging kon worden overgegaan in deze strafzaak. Dat verdachte uiteindelijk in beeld is gekomen, is te danken geweest aan een DNA-match in oktober 2019. Voor het slachtoffer is het extra belastend geweest dat de behandeling van de zaak zo lang op zich heeft laten wachten.
Er is overigens geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn: het feit is weliswaar reeds in 2013 gepleegd, maar de DNA-match dateert van oktober 2019 en verdachte is eerst op 6 mei 2020 aangehouden. De redelijke termijn is pas op dit laatste moment gaan lopen.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar (42 maanden), met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.

BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.933,01. Dit bedrag bestaat uit € 13.670,01 aan materiële schade en
€ 12.263,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op omzetderving. Volgens hem is onduidelijk in hoeverre de omzetdaling te wijten is aan het bewezen verklaarde feit, nu de juwelierszaak eerder al te kampen had met een daling van de omzet. Het noodzakelijke onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting op van het strafproces. Ten aanzien van de overige posten aan materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd. Met verwijzing naar jurisprudentie meent de raadsman dat een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade voor toewijzing vatbaar is.

Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft aan materiële schade een bedrag gevorderd van € 13.670,01. Dit bedrag bestaat uit: € 1.165,01 aan eigen risico/eigen bijdrage ziektekosten (€ 134,57 +
€ 1.030,44), € 112,- aan daggeld ziekenhuisopname en € 12.393,- aan omzetderving. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de omzetderving het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde feit, met name omdat uit de financiële stukken blijkt dat in de jaren voorafgaand aan het delict ook al sprake was van een dalende tendens in de jaarlijkse omzet en omdat niet de omzetdaling, maar de winstderving bepalend is voor de vaststelling van de door de benadeelde geleden schade. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van zijn vordering, omdat nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De benadeelde partij kan zich voor dit deel van de vordering wenden tot de civiele rechter.
De overige gevorderde materiële schade, te hoogte van een bedrag van € 1.277,01, zal de rechtbank toewijzen, nu die schade niet is betwist en deze de rechtbank niet onredelijk voorkomt. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 mei 2013 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag gevorderd van € 12.263,-.
De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 10.000,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 mei 2013 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
In totaal zal de rechtbank derhalve een bedrag van € 11.277,01 (bestaande uit € 1.277,01 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade) toewijzen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.277,01, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 mei 2013 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 91 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 11.277,01
(€ 1.277,01 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2013 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 11.277,01 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2013 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 91 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2020.
mr. C.S.K. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Montfoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere juwelen, in elk geval een goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van hetgestolene te verzekeren, door
- voornoemde juwelier binnen te gaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer] te houden en/of te tonen
en/of,
- ( vervolgens) tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- de vitrinekasten in de juwelier kapot te maken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij de processen-verbaal, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, genummerd PL0900-2013106545, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1042. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.