ECLI:NL:RBMNE:2020:525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
UTR 20/131
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder bestuursdwang in het bestuursrechtelijke geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.M. Woelinga, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, dat hem een last onder bestuursdwangsom heeft opgelegd om objecten te verwijderen uit de Vechtmonding bij Muiden. De eiser heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat de termijn voor het voldoen aan de last verstrijkt voordat het college op zijn bezwaar kan beslissen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar uitgesproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het financiële belang van de verzoeker bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van het college om het besluit in stand te houden. Er was geen acute gevaarlijke situatie die onmiddellijke actie vereiste, en er moest nog verder onderzoek plaatsvinden in de bezwaarfase.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden en dat het college de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1050,-, moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/131

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

13 februari 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. D.M. Woelinga),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. P.J. Gómez).

Inleiding

In de monding van de Vecht bij Muiden ten noorden van het Muiderslot, liggen een aantal objecten op/(half) in het water. Het college is sinds enkele jaren met verzoeker in overleg over het uit het water (laten) verwijderen van deze objecten. Er hebben al wat opruimwerkzaamheden plaatsgevonden, maar het is partijen tot op heden niet gelukt om in onderling overleg tot afspraken te komen over het verwijderen van alle objecten. Het college heeft daarom eind 2019 een handhavingstraject opgestart.
Het college heeft met een brief van 13 november 2019 aan verzoeker meegedeeld dat hij het voornemen heeft om aan hem een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoeker heeft hierop een zienswijze ingediend.
In een brief van 10 december (het bestreden besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd. Hierin gelast het college verzoeker dat uiterlijk op
1 februari 2020 zeven objecten die met nummers zijn aangegeven op een bij het besluit behorende foto uit het water en van de oever van de Vechtmonding zijn verwijderd en verwijderd blijven op straffe als dit niet gebeurt dat het college op zijn kosten overgaat tot het verwijderen van de objecten.
Het college heeft op 9 januari 2020 besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot
15 februari 2020. In een brief van 16 januari 2020 heeft het college de last onder bestuursdwang ingetrokken voor zover dat betreft de verwijzing naar het vaartuig zoals vastgelegd in bijlage II van de last. Dit vaartuig ligt aangemeerd bij nummer [nummer] op de bij het bestreden besluit behorende foto, maar is zelf niet genummerd.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 februari 2020. Verzoeker was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1050,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het besluit
3. Verzoeker doet voor het object dat op de foto bij het bestreden besluit is aangeduid als ‘ [omschrijving] ’ een beroep op het overgangsrecht. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij voordat het eerste bestemmingsplan voor deze locatie in 1981 in werking trad al een ligplaats had ingenomen en dat deze ligplaats dus valt onder het overgangsrecht van de achtereenvolgende bestemmingsplannen uit 1981, 1985 en 2010.
4. Over de objecten die op de foto bij het bestreden besluit zijn aangeduid met de nummers 1, 2, 3, 5 en 6 zijn partijen het er over eens dat de aanwezigheid daarvan op deze locatie in strijd is met het bestemmingsplan ‘Stad Muiden’, dat op de locatie van toepassing is. Verzoeker voert echter aan dat hij voor deze objecten niet de overtreder is en dat het college de last onder dwangsom voor deze objecten dus niet aan hem heeft mogen opleggen.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat het in de eerste plaats aan verweerder is om deze twee punten nader te onderzoeken en bij de heroverweging in bezwaar te betrekken. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. In afwachting van dit onderzoek is het voor de voorzieningenrechter onduidelijk of het bestreden besluit in de heroverweging in stand kan blijven. Zij zal daarom op basis van een belangenafweging moeten beoordelen of een schorsing van het bestreden besluit nodig is.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het voor verzoeker belastende besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat het bij het verzoek om een voorlopige voorziening bij verzoeker om (zeer) grote financiële belangen gaat. Er is de voorzieningenrechter niet gebleken van een acute gevaarlijke situatie op de locatie die onmiddellijk ingrijpen door het college noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit daarom zwaarder dan het belang van het college dat pleit tegen het treffen van een voorlopige voorzieningen.
Proceskosten
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.