ECLI:NL:RBMNE:2020:5229
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan [adres 1] te [plaats], die door de verweerder was vastgesteld op € 262.000,- per 1 januari 2018. De eiser was het niet eens met deze waardebepaling en had eerder bezwaar gemaakt, wat door de verweerder ongegrond was verklaard. In de procedure heeft de verweerder een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waaruit bleek dat de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkbare referentiewoningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweerder met de taxatiematrix voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. De rechtbank weegt daarbij de argumenten van de eiser mee, maar concludeert dat de door de eiser aangedragen referentiewoningen niet geschikt zijn voor de waardebepaling, omdat deze niet op of rond de waardepeildatum waren verkocht. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de verschillen in oppervlakte en andere kenmerken van de referentiewoningen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met deze verschillen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.