ECLI:NL:RBMNE:2020:5190
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep inzake WOZ-waardering van twee woningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep inzake de WOZ-waardering van twee woningen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.J. Voorsluijs, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van haar woningen, gelegen aan [adres 1] en [adres 2] in [plaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], vertegenwoordigd door S. Bannink, had de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 403.000,- en € 414.000,- voor het kalenderjaar 2019, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd tot € 383.000,- en € 401.000,-. Eiseres was het niet eens met deze lagere waardering en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat de waarde van de woningen nog steeds te hoog was, vooral vanwege de ligging aan een drukke provinciale weg, wat zou leiden tot geluidsoverlast. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de ligging en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardebepaling, geschikt waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan en dat de door hem voorgestelde lagere waarden van € 335.000,- voor [adres 1] en € 337.000,- voor [adres 2] aannemelijk waren.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de WOZ-waarden van de woningen moesten worden verlaagd naar de door verweerder voorgestelde bedragen. Tevens werd bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.