In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) waarin haar WIA-uitkering niet werd gewijzigd. Eiseres, die sinds 18 juni 2012 ziek is, heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Na een herbeoordeling van haar WIA-aanspraken door een derde-belanghebbende, heeft verweerder vastgesteld dat eiseres meer arbeidsongeschikt is dan voorheen, maar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar medische situatie, waaronder chronisch vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie, niet correct is beoordeeld en dat de werkwijze van verweerder niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) door verweerder is aangepast op basis van de bevindingen van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanpassing van de FML beperkte gevolgen heeft voor de geduide functies. Eiseres heeft betoogd dat de door verweerder aangeduide schoonmaakfunctie niet geschikt is, omdat deze functie dezelfde belasting met zich meebrengt als de functie die als ongeschikt is beoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aanpassing van de FML door verweerder voldoende gemotiveerd is en dat de nieuwe functie binnen de mogelijkheden van eiseres valt.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder is wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 5.257,79, inclusief de kosten van de ingeschakelde medische deskundige en het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 23 november 2020 en is openbaar gemaakt.