ECLI:NL:RBMNE:2020:5109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
8430827 UC EXPL 20-2537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur en de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst tussen partijen

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een factuur van € 3.928,06 van de gedaagde partij, een vennootschap onder firma. De eiseres stelt dat er een charterovereenkomst is gesloten op 15 maart 2019, waarbij zij een vrachtwagencombinatie ter beschikking heeft gesteld aan de gedaagde partij. De gedaagde partij betwist echter het bestaan van een overeenkomst met de eiseres en stelt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap van de heer [A], die ook bestuurder is van de eiseres. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de mondelinge behandeling.

De kantonrechter oordeelt dat de eiseres niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst is gesloten met de gedaagde partij. De eiseres heeft een charterovereenkomst overgelegd die alleen door haar is ondertekend, en de gedaagde partij heeft de ontvangst van deze overeenkomst betwist. De kantonrechter concludeert dat de eiseres niet heeft kunnen onderbouwen dat zij de partij is die met de gedaagde partij zaken heeft gedaan. Hierdoor wordt de vordering van de eiseres tot betaling van de factuur afgewezen, evenals de overige vorderingen. De eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Het vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is op 18 november 2020 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8430827 UC EXPL 20-2537 AS/31467
Vonnis van 18 november 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: D.A. Riedijk,
tevens vertegenwoordigd door: [A] , statutair directeur,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
2.
[gedaagde sub 2] , beherend vennoot van gerekwireerde sub 1,
3.
[gedaagde sub 3] , beherend vennoot van gerekwireerde sub 1,
alle gevestigd en wonende te [vestigingsplaats 2/woonplaats]
verder ook te noemen A naar B,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H. Zobuoglu.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van A naar B van 9 juni 2020 met producties 1 tot en met 4,
- de mondelinge behandeling en het proces-verbaal daarvan,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van A naar B om aan haar te voldoen € 3.928,06 (bestaande uit € 3.237,96 aan hoofdsom, € 241,30 aan rente en € 448,80 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom en met veroordeling van A naar B in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Partijen hebben een ‘charterovereenkomst’ gesloten op 15 maart 2019. Deze overeenkomst is door A naar B opgesteld en door [eiseres] ingevuld en ondertekend per mail op 15 maart 2019 naar A naar B gestuurd. Op grond van die overeenkomst heeft zij in week 12 in 2019 een vrachtwagencombinatie (vrachtwagen en oplegger) aan A naar B ter beschikking gesteld. Dit is afgesproken met de heer [B] , voormalige planner van A naar B. Met hem is ook een omzet van € 2.500,00 - € 3.000,00 per week of gelijk aan een (kortings)tarief van € 55,00 per uur voor de vrachtwagencombinatie overeengekomen.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft [eiseres] op 25 maart 2019 aan A naar B € 3.237,96 gefactureerd. Die factuur laat A naar B, ondanks diverse verzoeken van [eiseres] daartoe, onbetaald. [eiseres] heeft haar vordering vervolgens uit handen gegeven. Zij vordert daarom nu ook de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente.
2.3.
A naar B voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

Akte niet dienen
3.1.
A naar B verzoekt bij conclusie van dupliek om akte niet dienen omdat [eiseres] de conclusie van repliek niet heeft ondertekend. De kantonrechter passeert dit verweer. Artikel 83 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarop artikel 2.2 van het Landelijk Procesregelment rolzaken en kanton is gebaseerd, bepaalt dat in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen de conclusies worden ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde. De ratio van de ondertekeningsverplichting is de mogelijkheid de authenticiteit van een processtuk te bepalen. Zoals in het procesreglement is bepaald kan de rechter aan het niet-ondertekenen van een processtuk de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Niet-ondertekening van een processtuk kan terzijdelegging tot gevolg hebben. De kantonrechter gaat daartoe in deze zaak echter niet over. A naar B betwist de authenticiteit van het stuk immers niet en is bovendien uitgebreid ingegaan op de conclusie van repliek in haar conclusie van dupliek. De kantonrechter heeft ook geen aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit van het stuk, nu dit door de statutair bestuurder van [eiseres] per mail bij de rechtbank en A naar B is ingediend. De vordering van [eiseres] zal daarom hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Overeenkomst met [eiseres] ? Nee
3.2.
A naar B voert aan dat zij een overeenkomst heeft gesloten met ‘ [bedrijfsnaam] B.V.’ en niet met [eiseres] . Dat is een andere vennootschap van de heer [A] (hierna: [A] ), die eveneens bestuurder is van [eiseres] . Het is dus niet [eiseres] , maar [bedrijfsnaam] B.V. die in week 12 in 2019 voor haar heeft gereden. Volgens A naar B heeft zij voor die ritten ook vaste prijzen afgesproken. Die blijken uit de orders die zij aan [bedrijfsnaam] B.V. heeft gestuurd. De ritten zijn vervolgens niet door [bedrijfsnaam] B.V. maar door [eiseres] gefactureerd tegen een uurtarief van € 55,00 per uur. A naar B stelt dat zij nooit op basis van uurtarief werkt. Wanneer A naar B een opdracht niet kan uitvoeren, besteedt zij deze werkzaamheden uit, hanteert daarbij vaste prijzen en maakt zij hierop een kleine winst. A naar B is bereid aan [bedrijfsnaam] B.V. de overeengekomen vrachtprijzen te betalen wanneer zij daarvoor een factuur heeft ontvangen.
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Nu A naar B het bestaan van een overeenkomst tussen haar en [eiseres] betwist, lag het op de weg van [eiseres] om haar standpunt op dit onderdeel nader te onderbouwen. Daarin is [eiseres] niet geslaagd, ondanks de mogelijkheid die haar op de mondelinge behandeling werd geboden om bij conclusie van repliek de door haar gestelde overeenkomst in het geding te brengen. [eiseres] heeft een ‘charterovereenkomst’ van A naar B overgelegd die alleen door haar is ondertekend, waarbij handgeschreven opmerkingen en wijzigingen zijn aangebracht. A naar B heeft de ontvangst van die overeenkomst betwist. De overgelegde screenshots van de computer van [A] leveren geen bewijs van ontvangst van de overeenkomst door A naar B. Daaruit blijkt alleen op welke datum het document op zijn computer is opgeslagen.
Daarbij komt dat uit de ‘charterovereenkomst’ niet kan worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] in week 12 voor A naar B zou rijden voor een uurtarief van € 55,00 per uur. Ook uit de overgelegde vrachtbrieven blijkt niet dat het [eiseres] is die voor A naar B heeft gereden. De e-mails die door [A] zijn verstuurd, worden ook steeds ondertekend met “ [bedrijfsnaam] B.V.”. [eiseres] heeft dus niet kunnen onderbouwen dat zij degene is die met A naar B zaken heeft gedaan. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] en A naar B een overeenkomst met elkaar hebben gesloten op grond waarvan A naar B verplicht is om het in deze zaak gevorderde bedrag aan [eiseres] te betalen.
3.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur wordt afgewezen. Hiermee sneuvelen ook haar overige vorderingen.
3.5.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A naar B worden begroot op € 720,00 (3 punten x tarief € 240,00) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van A naar B, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.