4.3Het oordeel van de rechtbank
Verweer onrechtmatig verkregen bewijs
Stelstelmatige observatie?
De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig de in het dossier gevoegde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – sprake is van een aantal vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Bewijsuitsluiting dient te volgen en verdachte dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt de raadsvrouw dat uit het dossier blijkt dat verdachte voordat hij staande werd gehouden is gevolgd en geobserveerd door zeven in burger geklede politieagenten in vijf onopvallende auto’s. De raadsvrouw stelt dat deze observatie onrechtmatig is geweest.
Voor zover de raadsvrouw met voornoemd verweer heeft betoogd dat sprake is geweest van stelselmatige observatie, terwijl niet blijkt dat daarvoor een bevel zoals bedoeld in artikel 126g Sv is gegeven, overweegt de rechtbank als volgt.
Op 5 augustus 2020 omstreeks 19:35 uur heeft op de Rijksweg A4 ter hoogte van Roelofarendsveen door onopvallende politievoertuigen een onopvallende surveillance plaatsgevonden. Op enig moment hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een zwarte Hyundai IX35 met kenteken [kenteken] op naam van verdachte zien rijden. [verbalisant 1] ziet in de politiesystemen dat verdachte een antecedent op zijn naam heeft, te weten het plaatsen van valse platen op een motorrijtuig. Ook ziet hij dat er een registratie in de politiesystemen is aangemaakt waarin staat dat er een vermoeden is dat zich in het voertuig een verborgen ruimte bevindt. Hierop besluiten de onopvallende politievoertuigen de Hyundai IX35 te volgen tot de [straat] in [woonplaats] . De verbalisanten hebben de persoon – die later bleek te zijn: verdachte [verdachte] – vervolgens in hun dienstauto’s en te voet geobserveerd. Zij nemen waar dat verdachte [verdachte] zich een korte tijd in een steeg bij de huisnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] bevindt. Verdachte stapt na een korte stop opnieuw in de Hyundai IX35 en rijdt weg. De verbalisanten houden verdachte uiteindelijk op 5 augustus 2020 om 20:20 uur staande.
De rechtbank stelt voorop dat van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv sprake is, indien de observaties in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, het doel, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, artikel 141 Sv en artikel 142 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. .
Uitgaande van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de beperkte duur en frequentie van de observatie, deze niet geschikt is geweest om van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte een compleet beeld te verkrijgen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de observaties op straat en dus in het openbaar zijn verricht en dat sprake is geweest van een éénmalige observatie van beperkte duur. De omstandigheid dat in de onderhavige zaak is geobserveerd door meerdere verbalisanten tegelijkertijd, maakt die observatie naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet stelselmatiger.
De observatie heeft slechts een zo beperkte inbreuk gemaakt op verdachtes persoonlijke levenssfeer, dat artikel 3 van de Politiewet 2012, artikel 141 Sv en artikel 142 Sv daarvoor een toereikende grondslag boden. Een bevel op grond van artikel 126g Sv was niet vereist. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Onrechtmatige doorzoeking o.g.v. artikel 96b Wetboek van Strafvordering?
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat de doorzoeking van de auto op grond van artikel 96b Sv zonder redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor de doorzoeking van de auto, aldus de raadsvrouw. De doorzoeking van de auto is onrechtmatig geweest.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de verbalisanten op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 bevoegd waren om verdachte als bestuurder van zijn auto staande te houden en te vragen naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs. De enkele omstandigheid dat deze controlebevoegdheid is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van de inzittenden van de auto bij een strafbaar feit, doet aan de rechtmatigheid van de uitoefening van deze bevoegdheid niet af.
Vervolgens hebben de verbalisanten het voertuig van verdachte op grond van artikel 96b Sv doorzocht. De aanleiding hiervoor was, zo hebben zij gerelateerd, een registratie van 24 maart 2020, waaruit het vermoeden was ontstaan dat het voertuig voorzien was van een verborgen ruimte. Daarnaast is verdachte kort voor de staande houding door de verbalisanten geobserveerd. Uit deze observatie bleek dat verdachte met lege handen een steeg bij de [straat] inliep en hij niet lang daarna met een rode tas weer naar buiten kwam. Op het moment van staandehouding was verdachte volgens de verbalisanten zeer zenuwachtig (hij had een lijkbleek gezicht, hij trilde en keek telkens om zich heen) en werd de rode tas niet meer in het voertuig waargenomen.
De rechtbank overweegt dat uit de registratie van 24 maart 2020 slechts blijkt dat dit type auto (de Hyundai IX35) in het algemeen in het criminele circuit gewild is, omdat dit type auto eenvoudig van een verborgen ruimte kan worden voorzien. De rechtbank concludeert dat uit de registratie niet blijkt dat sprake was van een redelijk vermoeden dat zich in deze specifieke Hyundai IX35 een verborgen ruimte bevond. De omstandigheid dat uit de registratie blijkt dat verdachte vaker een voor het criminele circuit gewilde auto op zijn naam heeft gehad, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook de omstandigheid dat de rode tas op het eerste gezicht niet in de auto lijkt te liggen, acht de rechtbank onvoldoende. De rode tas kon door verdachte immers in de afgesloten kofferbak zijn neergelegd.
De rechtbank is op grond van voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat op het moment van doorzoeking op grond van artikel 96b Wetboek van Strafvordering geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
De vraag is vervolgens welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Uit de jurisprudentie volgt dat een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 6 november 2020 aangevoerd dat verdachte psychisch geschokt was van de wijze waarop hij door een overmacht aan auto’s en agenten in burger aan de kant is gezet. Maar als hij daarvan inderdaad geschokt was, en als deze door de raadsvrouw beschreven schok al als een nadeel als hiervoor bedoeld kan worden aangemerkt, dan geldt dat deze schok is veroorzaakt door de staande houding, die hiervoor door de rechtbank reeds als rechtmatig is aangemerkt. De psychische schok is dus geen gevolg van de onrechtmatige doorzoeking van de auto. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de verdediging onvoldoende is gesteld waaruit het door de onrechtmatige doorzoeking veroorzaakte nadeel voor de verdachte heeft bestaan. De rechtbank verwerpt om die reden het ter zake gevoerde verweer.
Ten onrechte geen cautie gegeven?
De raadsvrouw heeft zich vervolgens – samengevat – op het standpunt gesteld dat op een aantal momenten na de staande houding van verdachte door de verbalisanten aan verdachte de cautie had moeten worden gegeven maar dat dit ten onrechte niet is gedaan. Het voorgaande maakt de door verdachte gegeven verklaringen onrechtmatig. Als gevolg daarvan dienen de tas met geld die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen in de auto uitgesloten te worden van het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het niet geven van de cautie als volgt. Nadat de verbalisanten verdachte staande hebben gehouden, is aan verdachte gevraagd of hij strafbare goederen bij zich heeft. Vervolgens hebben de verbalisanten verdachte met de waarneming geconfronteerd dat hij een rode tas heeft opgehaald in Bussum en de omstandigheid dat zij in de kofferbak van het voertuig indicatoren van een verborgen ruimte hebben aangetroffen. De verbalisanten hebben verdachte vervolgens gevraagd hoe deze verborgen ruimte geopend kan worden. Verdachte geeft dan aan dat de ruimte geopend kan worden door middel van een magneet.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten, voordat zij deze vragen stelden, verdachte de cautie hadden moeten geven. De door de verbalisanten gestelde vragen hadden als doel een verklaring van de verdachte te verkrijgen over zijn eventuele betrokkenheid bij een strafbaar feit, welke verklaring mogelijk had kunnen dienen tot bewijs. Op dat moment was verdachte object van onderzoek en was er sprake van verhorende ambtenaren in de zin van artikel 29 Sv. De rechtbank is van oordeel dat onder de voornoemde omstandigheden door het niet geven van de cautie, sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
De vraag is vervolgens of er rechtsgevolgen aan dat vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten: het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het niet geven van de cautie een belangrijk strafvorderlijk voorschrift niet is nageleefd, te weten artikel 29, tweede lid, Sv. De aard van deze bepaling is erin gelegen dat wordt voorkomen dat een verdachte ongewild meewerkt aan zijn eigen veroordeling. Het nadeel voor verdachte is dan ook inherent aan het niet geven van de cautie. Met het oog op de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geldt dat zo een vormverzuim, na een daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de ter gelegenheid van het verhoor afgelegde verklaring, tenzij de verdachte door het achterwege blijven van de desbetreffende mededeling niet in zijn verdediging is geschaad.
Verdachte heeft op het merendeel van de door de politie gestelde vragen geen antwoord willen geven. De enkele verklaring van verdachte dat de verborgen ruimte geopend kan worden door middel van een magneet, acht de rechtbank niet redengevend voor het bewijs. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat de verbalisanten de verborgen ruimte reeds hadden ontdekt en dat de verklaring van verdachte uitsluitend heeft geleid tot het schadevrij kunnen openen van de verborgen ruimte. Geconcludeerd moet worden dat met de enkele constatering van het verzuim kan worden volstaan, nu de verdachte door het achterwege blijven van het geven van de cautie niet in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte betrokkenheid, in de vorm van het ten laste gelegde medeplegen, heeft gehad bij het in de woning aan de [adres] aangetroffen geldbedrag. Er is onvoldoende bewijs dat hij op 5 augustus 2020 ín die woning is geweest, dat hij wist van de in die woning aangetroffen aggregaat en dat hij weet heeft gehad van de daarin aangetroffen geldbedragen. Dat er, door het aantreffen van een Ikea-afleverbon, wel een verband kan worden gelegd tussen verdachte en de woning is onvoldoende, te meer nu die bon van enige jaren daarvoor dateerde.
Verdachte zal daarom van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen voor het onder 1 ten laste gelegde feit
1. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben in het
proces-verbaal van bevindingenvan 6 augustus 2020 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2020 omstreeks 19:35 uur reden wij op de Rijksweg A4. Wij zagen een Hyundai IX35 rijden voorzien van het kenteken: [kenteken] .Wij besloten het voertuig te volgen. Het voertuig sloeg de [straat] te [woonplaats] op. Ik zag dat de Hyundai geparkeerd stond. Ik zag dat er op dat moment een man, die later [verdachte] bleek te zijn, naast het voertuig stond. Ik zag dat de man een witte telefoon in zijn hand had. Verder droeg hij niets bij zich. Ik zag dat hij de steeg bij huisnummer [nummer] in was gelopen. Hier bevinden zich de brievenbussen van de huisnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] . Ik zag dat [verdachte] nu weer in de richting van de Hyundai liep. Ik zag dat [verdachte] op dat moment een rode tas in zijn handen vast had.
2) Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in het
proces-verbaal van bevindingenvan 6 augustus 2020 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2020 omstreeks 20:20 uur bevonden wij ons in Hilversum. Wij hielden het voertuig staande naar aanleiding van een volgactie, voorzien van het kenteken [kenteken] . Wij zagen dat de bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [1993] te [geboorteplaats] .Wij troffen in de kofferbak van het voertuig indicatoren aan van een verborgen ruimte. Wij hebben de verborgen ruimte vervolgens geopend en zagen hierin een rode bigshopper boodschappentas liggen met daarop grote witte letters "DIRK". Wij zagen in de rode bigshopper tas weer een gele plastic tas liggen. Wij zagen dat deze gele plastic tas gevuld was met diverse grote bundels Euro biljetten.
3) Verbalisanten [verbalisant 6] heeft in het
proces-verbaal van bevindingenvan 18 augustus 2020 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Het grootste geldbedrag was in het betrokken voertuig, de Hyundai IX35, gevonden. Ik hoorde dat het geteld was en dat de uitkomst hiervan het volgende betrof:
- 1 e bedrag uit de verborgen ruimte in de Hyundai 1X35 bedroeg 207.040 euro.
4) Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 6 augustus 2020 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Waar woon je?
A: In [woonplaats] , het adres is [adres]
[de rechtbank begrijpt: [straat] ].
V: Kan u iets meer vertellen over wat er gisterenavond gebeurd is voor dat u werd aangehouden?
A: Gisteravond
[de rechtbank begrijpt: 5 augustus 2020], omstreeks 20:00 of 21:00 uur was mijn baas bij mij in huis. Ik moest toen naar boven gaan, omdat mijn baas iemand anders ontmoette in mijn huis.
A: Eergisteren is er geld opgehaald en gisteren dus weer.
V: Maar u noemt [A] uw baas, hoe zit dat dan, betaalt hij u?
A: Ja hij betaalt mij geld.
Wanneer de zaken goed gaan krijg ik een percentage van de opbrengst, dat is meestal 1 of 2%.
V: Was het uw taak om dit geld te bewaken?
A: Ja om het geld te bewaken en het huis te bewaken.
5) Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 7 augustus 2020 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik
[de rechtbank begrijpt: de rechter-commissaris]heb gelezen dat u zei dat er geldbedragen in en uit het huis, waar u verbleef, werden gehaald en gebracht. Klopt dat?
Ja, want toen was ik thuis en dat weet ik omdat mijn baas zei: “Ga jij naar boven”. Ik weet
dus niet welke geldbedragen hij aan de mensen betaalde.
De politie heeft gezien dat meneer [verdachte] een rode tas ophaalde in uw huis. In de rode tas in
zijn auto is 100.000 euro gevonden. Wat weet u van die rode tas met dat geld?
Niet alleen die tas, maar er waren ook nog andere tassen bij mij thuis. Er waren bij mij heel
veel grote tassen van verschillende kleuren thuis.
Zat er geld in de grote tassen in uw huis?
Ja, want als je een groot bedrag hebt kun je de grote tas gebruiken. Het zou kunnen dat hij
die rode tas uit mijn huis heeft gehaald.
6) Verbalisant [verbalisant 4] heeft in het
proces-verbaal van bevindingenvan 6 augustus 2020 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2020 bevond ik mij op het adres [adres] te [woonplaats] . Aldaar was verdachte [medeverdachte] woonachtig. Aldaar troffen collega‘s een autosleutel aan in de woning. Dit betrof een autosleutel van het merk Hyundai. Ik heb de sleutel meegenomen naar het politiebureau. Aldaar stond het in beslag genomen voertuig, een Hyundai IX35, voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik heb op het politiebureau gecontroleerd of het betrokken voertuig reageerde op de aangetroffen sleutel uit de woning. Ik zag dat de alarmlichten van het voertuig gingen branden op het moment dat ik de ontgrendelknop van de autosleutel indrukte. Ik kon hierna het voertuig, wat hiervoor was afgesloten, openen.
7) Verdachte heeft tijdens de terechtzitting van 6 november 2020 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb een eigen taxibedrijf en werk in dit bedrijf als taxichauffeur. In 2019 liep het taxibedrijf redelijk, maar in 2020 stukken minder.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Algemene beoordelingskader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is niet persé vereist dat er op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Volstaan kan worden met de constatering dat het gelet op de feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig zijn.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op standpunt gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de rode tas zoals aangetroffen in de Hyundai IX35.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het navolgende. Vooropgesteld wordt dat verdachte volgens de beschikbare politiesystemen de eigenaar was van de auto waarin het geld is gevonden. Onder deze omstandigheden is het uitgangspunt dat verdachte geacht moet worden wetenschap te hebben van wat zich in zijn auto bevindt. De in de verborgen aangetroffen rode tas is door verbalisanten herkend als de rode tas waarmee ze verdachte hadden zien lopen. Mensen die naar hun eigen auto lopen met een tas in hun hand die een paar honderdduizend euro contant geld bevat en die tas vervolgens plaatsen in een speciaal geprepareerde verborgen ruimte in die auto, plegen te weten wat zij doen en plegen dus ook te weten dat die tas contant geld bevat. Verdachte, die zich consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de rechtbank geen enkele reden gegeven om ervan uit te gaan dat zich hier een andere situatie voordoet.
De rechtbank is van oordeel dat geen direct verband kan worden gelegd tussen het aangetroffen geldbedrag in de personenauto en een specifiek misdrijf en dat daarom beoordeeld dient te worden aan de hand van feiten en omstandigheden of het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de volgende feiten en omstandigheden relevant zijn:
- op 5 augustus 2020 is er bij een doorzoeking in de auto (kenteken [kenteken] ) van verdachte een contant geldbedrag aangetroffen van € 207.040,-;
- het geldbedrag is aangetroffen in een rode plastic tas in een verborgen ruimte in de auto van verdachte;
- de geldbedragen bestonden uit bundels bankbiljetten in euro’s;
- verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werkt als taxichauffeur. Zijn eigen taxibedrijf liep volgens verdachte in 2019 redelijk, maar in 2020 stukken minder. Van verdachte zijn verder geen financiële gegevens bekend die een legale herkomst van het geldbedrag kunnen verklaren.
In aanmerking genomen dat het om een zeer aanzienlijk contant geldbedrag gaat dat op professionele wijze in een verborgen ruimte in de auto was verstopt en geen gegevens bekend zijn die de legale herkomst van het geldbedrag kunnen verklaren, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag.
Verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 6 november 2020 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Hierdoor heeft verdachte in het geheel geen verklaring over de herkomst van het geldbedrag afgelegd.
Al met al blijft het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 207.040,-onverklaard. De rechtbank komt, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, tot de conclusie dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het is bij een bewezenverklaring niet vereist dat het medeplegen bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit. Ook uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan uiteindelijk een nauwe en bewuste samenwerking volgen. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] een significante rol hebben gehad bij het faciliteren en plegen van het onder feit 1 tenlastegelegde. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de tas met het geldbedrag door verdachte is opgehaald bij de woning aan de [adres] . Uit de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, volgt dat hij de bewoner was van de [adres] en dat hij degene was die de gelden in de woning heeft bewaakt. Hij heeft tevens verklaard dat hij wist dat, op het moment dat hij door zijn baas [A] naar boven werd gestuurd, klanten verschillende geldbedragen kwamen ophalen. Hierbij heeft hij verklaard dat het zo kan zijn dat verdachte op 5 augustus 2020 de rode tas met een groot bedrag uit zijn woning heeft meegenomen. In de woning van medeverdachte [medeverdachte] is bovendien een tweede sleutel van de Hyundai IX 35 met kenteken [kenteken] van verdachte aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte] kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als medepleger van feit 1; er was ten aanzien van het in de auto aangetroffen geldbedrag tussen hem en verdachte een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dat verdachte uiteindelijk degene is geweest die de verhullende handeling – namelijk het plaatsen van het geld in de verborgen ruimte – heeft verricht, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Wetenschap over de herkomst van het geld
Verdachte heeft een grote hoeveelheid contant geld verstopt in een in zijn auto aangebrachte verborgen ruimte. Hij heeft niet willen verklaren omtrent de herkomst van of de rechthebbende(n) op dit geld. Ter zitting heeft hij verklaard te zwijgen met het oog op zijn veiligheid en die van zijn vriendin. De rechtbank leidt uit een en ander af dat hij wist – al dan niet in voorwaardelijke zin – van de criminele herkomst van het geld.
Eindconclusie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen, waarbij verdachte en medeverdachte de herkomst, de vindplaats, de verplaatsing van en de rechthebbende op een geldbedrag hebben verhuld door dit in een verborgen ruimte in de auto van verdachte te verstoppen, terwijl zij wisten dat dit uit enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.