Overwegingen
Zijn alle verzoekers ontvankelijk in hun verzoek om een voorlopige voorziening?
1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn alle verzoekers ontvankelijk in hun verzoek om een voorlopige voorziening. Ook verzoeker [verzoeker 1] . Zijn belang is rechtstreeks bij het besluit betrokken, ook al grenst het perceel van [verzoeker 1] – zoals vergunninghouder stelt – slechts voor een klein deel aan het perceel en staat hierop dichte begroeiing waardoor hij volgens vergunninghouder nu geen zicht heeft op het perceel.
Was de aanvraag van vergunninghouder voor alle bomen ontvankelijk?
2. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de bomen die in de aanvraag zijn genummerd met 59, 60 en 62 niet op het perceel staan en dat de aanvraag voor deze bomen daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Vergunninghouder heeft op de zitting bevestigd dat deze bomen niet op het perceel staan en hij deze dus ook niet zal kappen. Het college zal het bestreden besluit op dit punt in het besluit/de besluiten op de bezwaren van verzoekers herstellen. De gronden van verzoekers hierover komen in deze uitspraak verder niet aan de orde.
Wat is het toetsingskader?
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoekers om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
4. Het toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen is de Bomenverordening. Partijen zijn het er over eens dat zich in dit geval geen van de gronden voor het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 4, derde lid, van de Bomenverordening voordoet en de voorzieningenrechter sluit zich daarbij aan. Het college heeft het bestreden besluit verleend na een belangenafweging op grond van artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening. Het college weigert op grond van deze bepaling de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen als de belangen van het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning niet opwegen tegen de belangen van behoud van de bomen op basis van één of meer nader in de bepaling genoemde waarden. Dit zijn – voor zover voor deze uitspraak relevant – natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en beeldbepalende waarden van de bomen en de waarden van de bomen voor stads- en dorpsschoon. Het college heeft het belang van het verlenen van de omgevingsvergunning in dit geval zwaarder laten wegen dan het belang van behoud van de bomen.
5. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het college deze belangenafweging in het bestreden besluit op de juiste manier heeft gemaakt.
Is het bestreden besluit rechtmatig?
6. Verzoekers voeren aan dat in het bestreden besluit de afweging van het belang van behoud van de bomen op basis van de in artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening genoemde waarden tegen het belang van vergunninghouder bij het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning geheel ontbreekt. En dat het college ten onrechte in de door hem gemaakte belangenafweging niet de noodzaak voor de sanering heeft meegewogen. Volgens hen zijn er alternatieven voor de wijze waarop vergunninghouder voornemens is om het perceel te saneren, waarbij de bomen (gedeeltelijk) gespaard kunnen blijven.
Belang van de waarden van de bomen
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het ‘Beoordelingsformulier Kapvergunningen Nieuwe Stijl’ de waarden van de bomen zoals deze zijn opgenomen in artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening heeft beoordeeld. In de motivering van het bestreden besluit ontbreekt echter hoe zwaar het college deze waarden vindt wegen afgezet tegen het belang van de noodzaak van de kap voor de door vergunninghouder voorgenomen sanering. Aan het bestreden besluit kleeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom een motiveringsgebrek dat het college in het besluit/de besluiten op de bezwaren van verzoekers zal moeten herstellen.
8. Daarnaast ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden besluit een motivering over de noodzaak van de voorgenomen wijze van saneren, waarbij over bijna de gehele oppervlakte van het perceel de grond 1 meter wordt afgegraven en alle bomen moeten worden gekapt.
9. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank sluit zich daarbij aan dat op het perceel sprake is van een loodvervuiling. Uit het rapport ‘Verkennend en aanvullend bodemonderzoek [adres] te [woonplaats 1] ’ van Aveco de Bondt van
19 december 2019 blijkt dat op het perceel sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, waarbij de sterk verhoogde gehalten aan lood heterogeen aanwezig zijn in de bovengrond.
10. Het college heeft bij de belangenafweging die hij heeft gemaakt bij het nemen van het bestreden besluit, de wijze van saneren zoals opgenomen in de door vergunninghouder bij het bevoegd gezag gedane BUS-melding als uitgangspunt genomen. Dit blijkt uit de motivering van het bestreden besluit en dit is door het college op de zitting ook bevestigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het college bij het nemen van het bestreden besluit moeten nagaan of er ook een andere vorm van sanering mogelijk is, waarbij er meer bomen behouden kunnen blijven. Zij overweegt daarbij het volgende.
11. In het rapport van PJ milieu BV ‘Aanvullend nader bodemonderzoek [adres] ’ van 8 juni 2020 staat dat er naar aanleiding van de onderzoeksresultaten formeel een risicobeoordeling en bepaling van de spoedeisendheid van een eventuele sanering uitgevoerd zou moeten worden. Dit is door het onderzoeksbureau achterwege gelaten, omdat vergunninghouder al het voornemen heeft om op korte termijn een sanering uit te voeren. Vergunninghouder laat zich volgens een conclusie van het rapport daarbij leiden door een advies van een GGD-projectgroep, waarin een strengere norm wordt geadviseerd dan de eis uit de Wet bodembescherming voor de Klasse Wonen. In hetzelfde rapport staat dat een saneringsplan opgesteld moet worden. In het saneringsplan wordt eventueel na een saneringsonderzoek een uitvoeringsmethode omschreven om de bodem op een zo’n efficiënt mogelijke wijze te saneren. In het werkplan van PJ Milieubeheer B.V. van 13 augustus 2020 staat dat niet het hele perceel tot 1 meter onder maaiveld hoeft te worden ontgraven.
12. Op grond van het bovenstaande heeft de voorzieningenrechter twijfel of het afgraven van het gehele perceel tot een diepte van 1 meter noodzakelijk is. Ook twijfelt zij er aan dat vergunninghouder – zoals hij op de zitting heeft gesteld – nu er een vervuiling is geconstateerd verplicht is het hele perceel af te graven. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de bomen langs de oprit ook gespaard kunnen blijven en geen deel uitmaken van de aanvraag voor het bestreden besluit. De noodzaak tot de voorgenomen wijze van saneren is de voorzieningenrechter niet gebleken uit de onderliggende stukken. Het college had de BUS-melding niet zo maar als uitgangspunt mogen nemen bij de belangenafweging in het kader van het bestreden besluit.
13. Het college zal in het besluit/de besluiten op bezwaren van verzoekers een nieuwe belangenafweging moeten maken tussen de noodzaak van de wijze van sanering en het belang van het behoud van de bomen.
14. Als conclusie van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat het college bij de heroverweging in bezwaar een nieuwe belangenafweging zal moeten maken tussen het belang van het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning, het belang van de noodzaak van het op deze wijze saneren van het perceel waarbij alle bomen gekapt moeten worden en het belang van behoud van de bomen vanwege de in het ‘Beoordelingsformulier Kapvergunningen Nieuwe Stijl’ benoemde waarden van de bomen.
Is er reden om een voorlopige voorziening te treffen?
15. Het kappen van bomen is onomkeerbaar. De twijfel die de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en omdat daardoor niet zeker is dat dit besluit na een heroverweging in bezwaar in stand zal blijven, is al voldoende om de belangen van verzoekers die pleiten vóór het schorsen van het bestreden besluit zwaarder te wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder bij het kappen van de bomen nog voordat een beslissing op de bezwaren is genomen. De voorzieningenrechter laat de overige bezwaargronden van verzoekers buiten behandeling. Het college zal deze wel moeten betrekken bij de heroverweging in bezwaar.
16. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
17. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek zal toewijzen, zal zij bepalen dat het college aan elke verzoeker het door hem/hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De voorzieningenrechter zal het college veroordelen in de door verzoekers
[verzoeker 4] en [verzoeker 5] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1,050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
19. Verzoeker [verzoeker 1] heeft verzocht om een vergoeding van zijn reis- en verletkosten. De voorzieningenrechter overweegt dat deze verzoeker het bedrag van € 246,- aan verletkosten niet nader heeft onderbouwd met bewijsstukken. Op het formulier proceskosten is uitdrukkelijk aangegeven dat samen met het formulier bewijsstukken moeten worden overgelegd. De verletkosten komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Reiskosten worden vergoed op basis van de kosten voor openbaar vervoer, tweede klas, en dus niet op basis van een kilometervergoeding. Dit leidt tot een vergoeding van € 6,40 (retour 2e klas van Driebergen-Zeist naar Utrecht Centraal). De voorzieningenrechter zal het college veroordelen in deze kosten.