ECLI:NL:RBMNE:2020:5057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
20/2606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van een OV-schuld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de vaststelling van een OV-schuld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres, die in de tweede helft van februari 2020 en de eerste helft van maart 2020 met een studentenreisproduct heeft gereisd, betwistte de hoogte van de opgelegde schuld van € 225,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres per 1 februari 2020 geen recht meer had op studiefinanciering, en daarmee ook niet op het studentenreisproduct. Eiseres had haar studentenreisproduct uiterlijk op 10 februari 2020 moeten stopzetten, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank oordeelde dat de Minister de OV-schuld terecht heeft vastgesteld en de hoogte correct heeft berekend. Eiseres voerde aan dat haar opleiding was geannuleerd en dat zij daarom pas per 10 maart 2020 had hoeven stoppen met het gebruik van het studentenreisproduct. De rechtbank verwierp dit argument, omdat het recht op studiefinanciering en het studentenreisproduct eindigde op 31 januari 2020. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2606

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een OV-schuld moet betalen van € 225,-.
Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar moeder, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de OV-schuld vastgesteld, omdat eiseres in de tweede helft van februari 2020 en in de eerste helft van maart 2020 heeft gereisd met een studentenreisproduct, terwijl zij daar geen recht op had. Eiseres had daar met ingang van
1 februari 2020 geen recht meer op, omdat het recht op studiefinanciering op 31 januari 2020 is geëindigd.
3. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder terecht een OV-schuld van in totaal € 225,- heeft vastgesteld.
4. Eiseres vindt de OV-schuld niet terecht en voert aan dat zij op 21 februari 2020 van onderwijsinstelling TIO een bevestiging heeft ontvangen dat de opleiding Hotel- en Eventmanagement per 18 februari 2020 is geannuleerd. In januari en februari 2020 is eiseres nog bezig geweest met opleidingsactiviteiten, om een vervolg van het opleidingsjaar mogelijk te maken. Op 18 februari 2020 werd duidelijk dat het niet haalbaar was om de studie te vervolgen en toen heeft zij TIO daarvan op de hoogte gesteld. Eiseres hoefde het studentenreisproduct daarom niet op 10 februari 2020, zoals verweerder stelt, maar pas per 10 maart 2020 stop te zetten.
5. Op grond van artikel 2.8 van de Wsf 2000 is voor het recht op studiefinanciering alleen van belang of sprake is van een inschrijving voor een voltijdse opleiding in het hoger onderwijs. Het recht op studiefinanciering is met ingang van 1 februari 2020 geëindigd. Daarom had eiseres vanaf 1 februari 2020 ook geen recht op een studentenreisproduct en had zij het studentenreisproduct uiterlijk 10 februari 2020 moeten stopzetten. [1] Dat eiseres het studentenreisproduct in de tweede helft van februari 2020 en in de eerste helft van maart 2020 heeft gebruikt is niet in geschil. Verweerder heeft de OV-schuld daarom terecht opgelegd en de hoogte van de schuld op de juiste manier berekend. [2]
6. Dat eiseres na 31 januari 2020 nog naar de onderwijsinstelling is gereisd, om te spreken met haar mentor en om opdrachten af te ronden, is niet bepalend voor de uitkomst van de zaak. Dat verweerder een brief heeft gestuurd waarin staat dat het studentenreisproduct uiterlijk op 10 maart 2020 moet worden stopgezet, maakt niet dat eiseres vóór die datum wel mocht reizen. Het niet tijdig stoppen van het studentenreisproduct kan aan eiseres worden toegerekend.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.27, eerste lid, onder a van de Wet studiefinanciering 2000.
2.Op grond van artikel 3.27, tweede lid van de Wet studiefinanciering 2000.