ECLI:NL:RBMNE:2020:5045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor realisatie van appartementen wegens strijd met bestemmingsplan en parkeereisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiseres had een vergunning aangevraagd voor het verbouwen van drie bestaande woningen tot zes appartementen, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van strijd met het bestemmingsplan en de parkeereisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat meervoudige bewoning in het betreffende gebied niet is toegestaan. Eiseres betoogde dat er mogelijkheden waren om aan de parkeereisen te voldoen, zoals het huren van parkeerplaatsen, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten dat deze oplossingen niet duurzaam genoeg waren. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de gemeente bij het afwijken van bestemmingsplannen en de noodzaak om aan parkeernormen te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres
(gemachtigde: mr. F. Zivkovic-Laurenta),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: O. Claasen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van drie bestaande woningen tot zes woningen, het vervangen van kozijnen en het plaatsen van lichtkoepels op het adres [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .
Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Namens eiseres zijn verschenen [A] (directeur) en [B] (architect), bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 22 augustus 2018 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van drie bestaande woningen tot zes woningen, het vervangen van kozijnen en het plaatsen van lichtkoepels op het adres [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .
1.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan:
1) in strijd is met het bestemmingsplan (omdat meervoudige bewoning niet is toegestaan en niet wordt voldaan aan de parkeernormen), en
2) in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
1.3
Eiseres heeft tegen de weigering bezwaar gemaakt. De behandeling van het bezwaar door de commissie bezwaarschriften is aangehouden omdat eiseres en verweerder in onderling overleg tot een oplossing probeerden te komen voor wat betreft het voldoen aan de parkeernormen. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid, waarna de bezwaarfase is hervat. De commissie bezwaarschriften heeft verweerder vervolgens geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren met aanpassing van de motivering. Dit heeft verweerder ook gedaan in het bestreden besluit. Voor zover onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of verweerder het welstandsadvies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft verweerder ter zitting bij de rechtbank bevestigd dat ‘welstand’ geen weigeringsgrond is in het bestreden besluit. De rechtbank zal dit punt verder dan ook niet bespreken in deze uitspraak.
2.1
Eiseres betoogt ten eerste dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat geen sprake is van meervoudige bewoning per wooneenheid.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van meervoudige bewoning niet moet worden gekeken per wooneenheid, maar per gebouw. Aangezien eiseres zes appartementen wil realiseren in een gebouw, is dus sprake van meervoudige bewoning, aldus verweerder.
2.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan ‘Binnenstad 2013’ van toepassing is en ter plaatse de aanduiding ‘regeling meervoudige bewoning - 1’ geldt. Het bestemmingsplan is gewijzigd in verband met de ‘regeling meervoudige bewoning’. In artikel 1 van het gewijzigde bestemmingsplan is voor ‘meervoudige bewoning’ de volgende definitie opgenomen:
“bewoning door meer dan één huishouden, waaronder inwoning en/of huisvesting in verband met mantelzorg niet worden begrepen”.
Artikel 57 van het gewijzigde bestemmingsplan luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. Ter plaatse van de aanduiding 'Regeling meervoudige bewoning - 1' is het, onverminderd de overige bepalingen van dit bestemmingsplan, verboden gebouwen te gebruiken en/of te verbouwen voor meervoudige bewoning. Het verbod geldt niet voor gebouwen met de bestemming Wonen - 2.
2. Van het verbod in lid 1 kan en in voorkomend geval in afwijking van artikel 35, lid 1, onder a., artikel 36, lid 1, onder a., artikel 37, lid 1, onder a. en artikel 38, lid 1, onder a, met een omgevingsvergunning worden afgeweken, onder de voorwaarde dat:
a. wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 53.2 (Parkeren);
b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
c. er geen overconcentratie aan meervoudige bewoning ontstaat.”
2.4
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat meervoudige bewoning betrekking heeft op het gebouw, en niet – zoals eiseres stelt – op de wooneenheid. Weliswaar staat dit niet in de definitie in artikel 1, maar in de verbodsbepaling in artikel 57 staat expliciet dat het verboden is
gebouwente gebruiken en/of te verbouwen voor meervoudige bewoning. Nu eiseres in één gebouw zes appartementen wil realiseren heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eiseres in strijd is met het bestemmingsplan.
3.1
Eiseres betoogt vervolgens dat wordt voldaan aan de voorwaarden om af te wijken van het verbod op meervoudige bewoning, zoals die zijn opgenomen in artikel 57, tweede lid van het bestemmingsplan (zie rechtsoverweging 2.3). Eiseres kan het benodigde aantal parkeerplaatsen huren in de nabijgelegen parkeergarage Gooische Brink en het is eventueel ook mogelijk om inpandig twee parkeerplaatsen te realiseren. Ook een storting in het parkeerfonds is wat eiseres betreft een optie.
3.2
Verweerder ziet geen aanleiding om af te wijken van het verbod op meervoudige bewoning omdat niet wordt voldaan aan de parkeernormen. Het huren van parkeerplaatsen is alleen een optie wanneer vooraf de duurzaamheid daarvan vaststaan. De twee door eiseres voorgestelde inpandige parkeerplaatsen zijn niet goed bruikbaar en bereikbaar. Een storting in het parkeerfonds is wat verweerder betreft pas aan de orde indien parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de openbare ruimte. Gelet op de huidige parkeerdruk staat verweerder niet toe om de parkeerbehoefte af te wentelen op de openbare ruimte.
3.3
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat verweerder voor wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1057).
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden b (het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden wordt niet onevenredig aangetast) en c (er ontstaat geen overconcentratie aan meervoudige bewoning) wordt voldaan. Partijen zijn alleen verdeeld over de vraag of wordt voldaan aan voorwaarde a (wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 53.2 (Parkeren).
3.5
De parkeernorm voor de te realiseren appartementen bedraagt 1.1 per appartement, waarvan een bezoekersdeel van 0,3 mag worden afgetrokken. Dit is tussen partijen niet in geschil. De parkeerbehoefte komt daarmee op 6 x 0,8 = 4,8 (afgerond 5) parkeerplaatsen voor de zes appartementen. Volgens eiseres mag de historische parkeervraag (op basis van de drie bestaande appartementen) worden afgetrokken van de te realiseren parkeerplaatsen. Op grond van de Parkeernota 2017 wordt de historische parkeervraag echter niet meegerekend bij langdurige leegstand (langer dan vijf jaar). Nu eiseres niet heeft weersproken dat de drie bestaande appartementen in het gebouw langer dan vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning niet bewoond waren, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de historische parkeervraag niet wordt afgetrokken van de vastgestelde parkeerbehoefte van vijf parkeerplaatsen. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder zich dus ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zal moeten voorzien in vijf parkeerplaatsen.
3.6
De in rechtsoverweging 3.3 bedoelde beleidsruimte heeft verweerder in dit verband ingekleurd met de Parkeernota 2017 en de Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen (18 juli 2017, hierna: de beleidsregels).
In de Parkeernota 2017 staat onder meer:
“Aankoop parkeerplaats bij bouwplan
Parkeerplaatsen die niet in de openbare ruimte liggen (bijvoorbeeld garageboxen of parkeerplaatsen op buurpercelen) kunnen worden aangekocht om te voorzien in de parkeerbehoefte bij een bouwplan/functiewijziging. Voorwaarde is wel dat parkeerplaatsen niet eerder zijn toebedeeld aan een bouwplan. Het huren van parkeerplaatsen is een onvoldoende duurzame oplossing. Parkeerplaatsen dienen kadastraal gekoppeld te worden aan (onderdelen van) het bouwplan. In het geval van een omgevingsvergunning wordt de koppeling ook expliciet opgenomen in de tekst van deze vergunning.”
In de beleidsregels staat onder meer:
“Huren/Kopen parkeerplaatsen
Ontwikkelaars willen regelmatig gebruik maken van gehuurde of gekochte parkeerplaatsen. Uitgangspunt is dat bij bouwplannen de eigen broek opgehouden kan worden voor een langdurige periode. Een huurcontract voor een parkeerplaats is vaak kortdurend en is daarmee geen duurzame oplossing. Daarnaast kunnen reeds aan een bouwontwikkeling toegewezen parkeerplaatsen niet opnieuw worden gebruikt bij een ander bouwplan.
Parkeerplaatsen kunnen dus alleen worden gebruikt voor het oplossen van de parkeereis indien sprake is van een duurzame oplossing (meer dan 20 jaar) en gelegen binnen een straal van 400m (Centrum) of 200m (restgebied).”
3.7
Uit het voormelde beleid blijkt dat het huren van parkeerplaatsen voor verweerder pas een optie is indien de duurzaamheid (meer dan 20 jaar) daarvan vaststaat. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij die zekerheid wenst te hebben voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Eiseres heeft de door verweerder gewenste zekerheid echter niet op voorhand kunnen bieden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – gelet op het voormelde beleid – het voorstel van eiseres om in een voorschrift bij de omgevingsvergunning op te nemen dat eiseres vijf parkeerplaatsen moet huren in de nabijgelegen parkeergarage daarom in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Overigens ziet de rechtbank – met eiseres – niet direct in waarom het van te voren bieden van zekerheid omtrent gehuurde parkeerplaatsen voor verweerder beter te controleren/te handhaven zou zijn dan wanneer het duurzaam huren van parkeerplaatsen wordt opgenomen als vergunningsvoorschrift. De door verweerder gemaakte keuze om vooraf zekerheid te wensen over de te huren parkeerplaatsen valt echter binnen de eerder genoemde beleidsruimte van verweerder.
3.8
Met betrekking tot de door eiseres naar voren gebrachte alternatieven overweegt de rechtbank het volgende. De door eiseres voorgestelde oplossing om inpandig parkeerplaatsen te creëren voorziet niet in de vereiste vijf parkeerplaatsen. Verweerder heeft dit voorstel dan ook in redelijkheid van de hand kunnen wijzen. Dat eiseres bereid is om een storting te doen in het parkeerfonds getuigt weliswaar van goede wil, maar gelet op de toelichting van verweerder ter zitting dat dit slechts aan de orde is bij afwenteling van parkeerruimte op de openbare ruimte, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ook deze oplossing niet in redelijkheid kon afwijzen. Gelet op de huidige parkeerdruk in de openbare ruimte staat verweerder immers geen afwenteling op de openbare ruimte toe. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het frustrerend is voor eiseres dat alle door haar voorgestelde oplossingen niet hebben geleid tot vergunningverlening, is de rechtbank van oordeel dat verweerder – gelet op het vorenstaande – in redelijkheid heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan omdat niet wordt voldaan aan de parkeereisen.
4. Het beroep is daarom ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.