ECLI:NL:RBMNE:2020:5039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
20/2420 en 20/3511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek inzake afvaldeponering

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amersfoort, op 16 maart 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, omdat er tussen 22.00 en 7.00 uur afval in de ondergrondse restafvalcontainer bij zijn woning werd gedeponeerd. Na herhaalde verzoeken en een ingebrekestelling, heeft eiser op 22 juni 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek, geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/2420. Daarnaast heeft eiser op 7 oktober 2020 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/3511.

De voorzieningenrechter heeft op 18 november 2020 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het handhavingsverzoek van eiser wel degelijk als zodanig moest worden beschouwd, ondanks de stelling van verweerder dat het verzoek niet duidelijk genoeg was. De voorzieningenrechter stelde vast dat verweerder niet tijdig op het handhavingsverzoek had beslist, wat resulteerde in een gegrond beroep. Eiser heeft recht op een dwangsom van € 1.442,- omdat de beslistermijn van acht weken ruimschoots was overschreden.

De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-, en het griffierecht van € 178,- moet aan eiser worden vergoed. Verweerder is opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog te beslissen op het handhavingsverzoek van eiser. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2420 en UTR 20/3511
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , te [plaats] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

(gemachtigde: M.R. Prins),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: J.A. van Kippersluis).

Procesverloop

Op 16 maart 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het deponeren van afval in de afvalcontainer bij zijn woning tussen 22.00 en 7.00 uur.
Op 14 april 2020 heeft eiser verweerder een rappel gestuurd. Op 13 mei 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Op 5 juni 2020 heeft eiser nogmaals een rappel verstuurd.
Op 22 juni 2020 heeft eiser beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/2420.
Op 28 juli 2020 heeft verweerder eiser een brief aan eiser gestuurd, waarin hij meedeelt dat het verzoek van 16 maart 2020 geen handhavingsverzoek is, maar een verzoek tot het verrichten van feitelijke handelingen.
Op 7 oktober 2020 heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/3511.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. [1]
2. Eiser voert aan dat hij wel degelijk een handhavingsverzoek heeft gedaan en dat de brief van verweerder van 28 juli 2020 een besluit [2] is. Verder stelt hij zich op het standpunt dat verweerder hem de maximale dwangsom verschuldigd is, omdat verweerder niet tijdig op zijn handhavingsverzoek heeft beslist.
Oordeel voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van eiser van 16 maart 2020 een handhavingsverzoek is. In deze brief heeft eiser verzocht om handhavend op te treden, omdat tussen 22.00 en 7.00 uur afval in de ondergrondse restafvalcontainer vlak bij zijn woning wordt gedeponeerd. Eiser heeft daarbij toegelicht dat dat in strijd is met artikel 15, eerste en tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Amersfoort 2015 en met artikel 7.1, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Amersfoort 2015. Gelet hierop is de brief van 16 maart 2020 een aanvraag om een besluit tot handhaving te nemen. Dat eiser in de brief schrijft dat de handhaving in zijn ogen plaats kan vinden door de afvalcontainer tussen 22.00 en 7.00 uur te vergrendelen, wil niet zeggen dat de brief slechts een verzoek tot feitelijk handelen is. De voorzieningenrechter volgt verweerder ook niet in zijn standpunt dat het handhavingsverzoek te onbepaald is omdat eiser niet op concrete overtredingen en overtreders wijst. Eiser heeft toegelicht dat er buiten de toegestane tijden afval in de container wordt gedeponeerd en verweerder heeft dit erkend. Van eiser kan niet worden verlangd dat hij de identiteit van overtreders achterhaalt voordat hij een handhavingsverzoek indient.
4. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder in zijn brief van 28 juli 2020 (afwijzend) op het handhavingsverzoek heeft beslist. In de brief wordt het handhavingsverzoek immers niet toe- of afgewezen. Verweerder heeft tot nu toe dus niet beslist op het handhavingsverzoek, terwijl hij dat binnen acht weken na ontvangst daarvan had moeten doen. [3] Verweerder heeft op 17 maart 2020 een ontvangstbevestiging aan eiser gestuurd. De termijn van acht weken is dus gestart op 17 maart 2020, zodat de laatste dag van de beslistermijn 12 mei 2020 was. Die termijn is ruimschoots voorbij. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser verweerder op 13 mei 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen. Daarmee is het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond.
5. Als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. Omdat de beslistermijn met meer dan 42 dagen is overschreden, moet verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiser betalen.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 1).
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder ook het griffierecht aan eiser betalen.
De betekenis van deze uitspraak voor het vervolg
8. Verweerder moet alsnog beslissen op het handhavingsverzoek van eiser. Verweerder moet daarbij in aanmerking nemen dat eiser handvatten heeft aangereikt om daadwerkelijk tot handhaving over te gaan. Met de opmerkingen die verweerder ter zitting heeft gemaakt heeft hij niet ontkracht dat de regels die gelden voor het gebruik van de afvalcontainer worden overtreden. Er zijn eerder sterke aanwijzingen voor het tegendeel. Zo is in maart 2020 door verweerder vastgesteld dat de afvalcontainer in 2019 415 keer buiten de toegestane tijden is geopend. Eiser heeft daarnaast ter zitting onweersproken opgemerkt dat de ‘slimme’ container iets meer dan een jaar geleden is geplaatst, dus iets eerder dan 4 november 2019. Het aantal van 415 (mogelijke) overtredingen heeft dus kennelijk betrekking op slechts (iets meer dan) twee maanden.
Verweerder voorziet blijkens de toelichting ter zitting problemen bij handhaving, omdat bijvoorbeeld niet bekend is of het technisch mogelijk is om de afvalcontainer tussen 22.00 en 7.00 uur af te sluiten en omdat hij vreest dat afsluiten tot meer zwerfafval leidt. Dat deze omstandigheden mogelijk een rol kunnen spelen bij de besluitvorming, neemt niet weg dat verweerder het verzoek van eiser zorgvuldig moet beoordelen en daarop een gemotiveerde beslissing moet nemen.
9. Omdat op het beroep wordt beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
- stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog te beslissen op het handhavingsverzoek van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 1.050,-;
- draagt verweerder op het in beroep betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.Dat volgt uit artikel 4:13, eerste lid, van de Awb.