ECLI:NL:RBMNE:2020:5037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
510304 / HA RK 20-243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een arbeidsgeschil met betrekking tot een kort geding

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2] BV, tegen mr. P. Dondorp, de behandelend rechter in een kort geding over de nakoming van een minnelijke regeling in een arbeidsgeschil. Verzoekers voerden aan dat de planning van de zitting niet rekening hield met hun verhinderdata en dat de afwijzing van hun verzoek om verplaatsing in strijd was met het procesreglement.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter in haar beslissingen handelde volgens het procesreglement en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet verplicht was om rekening te houden met de verhinderdata van verzoekers, aangezien deze niet tijdig en voldoende gemotiveerd waren ingediend. Bovendien was de beslissing om de zitting op 7 oktober 2020 te plannen begrijpelijk, gezien de omstandigheden van de zaak en het spoedeisende karakter van het kort geding.

De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was en dat de rechter op correcte wijze had gehandeld. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 510304 / HA RK 20-243
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 30 oktober 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker 1]en
[verzoeker 2] BV,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekers),
advocaat: mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de e-mailwisseling tussen verzoekers, de wederpartij en de rechtbank in de periode van 24 september 2020 tot en met 7 oktober 2020 met betrekking tot de planning van het kort geding met zaaknummer 509547 KGZA 20-486 (hierna: de hoofdzaak);
  • het wrakingsverzoek dat per e-mail van 7 oktober 2020, 15.52u is ingediend;
  • de e-mail van mr. G. Geelkerken, advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, van 8 oktober 2020, 15.18u;
  • de schriftelijke reactie van mr. P. Dondorp van 19 oktober 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 oktober 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling was verzoeker [verzoeker 1] via Skype for Business aanwezig. Mr. Hoogendoorn was in persoon aanwezig. Verder was aanwezig mr. S.J. Römer, belanghebbende in de hoofdzaak.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P. Dondorp als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 509547 KGZA 20-486. Deze zaak betreft een kort geding over de nakoming van een minnelijke regeling in een arbeidsgeschil waarin verzoekers gedaagden zijn.
2.2.
Verzoekers hebben kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Nadat de zaak op 24 september 2020 niet bij de juiste rechter bleek te zijn aangebracht en dus niet inhoudelijk kon worden behandeld, was er geen sprake meer van een spoedeisend belang. Ten onrechte is daarom toepassing gegeven aan artikel 3.2 van het Procesreglement kort geding handel en familie (hierna: het Procesreglement). Voor zover het Procesreglement wel aan de orde is, is dat verkeerd toegepast. De rechter heeft verder het verzoek om de zaak te verplaatsen ten onrechte afgewezen, terwijl aan de zijde van verzoeker [verzoeker 1] sprake was van klemmende redenen waarom hij niet op door de rechter bepaalde datum voor de nieuwe zitting, 7 oktober 2020, beschikbaar was.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie schetst zij de gang van zaken met betrekking tot het plannen van de zitting. Zij stelt zich op het standpunt dat zij heeft gehandeld volgens het Procesreglement. Dat zij toestemming heeft gegeven voor dagvaarding op korte termijn kan gegeven de omstandigheden niet als onjuist en zeker niet als partijdig worden gezien. Hierna gaat de wrakingskamer waar nodig in op de specifieke onderdelen van de reactie van de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat verzoekers in de hoofdzaak (het kort geding) gedaagden zijn en als zodanig niet verplicht zijn zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Dit heeft tot gevolg dat verzoekers zelf het wrakingsverzoek hebben mogen indienen.
3.4.
De beslissing om de behandeling van de zaak te plannen op 7 oktober 2020 en het verzoek om verplaatsing af te wijzen, zijn procesbeslissingen. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Alleen als een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is bij de beslissingen van de rechter echter geen sprake van.
3.5.
De wrakingskamer gaat uit van de door de rechter in haar schriftelijke reactie gegeven samenvatting van de gang van zaken nu deze ook blijkt uit de overgelegde e-mailwisselingen en verzoekers deze gang van zaken ook niet bestreden hebben.
3.6.
Deze gang van zaken was als volgt. De vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de eisende partij eerst voorgelegd aan de kantonrechter. De rechter, die op dat moment dus als kantonrechter optrad, is tijdens de mondelinge behandeling van de vordering op 24 september 2020 tot de conclusie gekomen dat de kantonrechter niet bevoegd was en dat de vorderingen moesten worden behandeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ze heeft toen voorgesteld om de zaak direct als voorzieningenrechter te behandelen, maar daar gingen verzoekers niet mee akkoord. Hierop heeft de rechter – kort gezegd – besloten dat er spoedig een nieuwe mondelinge behandeling moest komen en dat verzoekers opnieuw moesten worden gedagvaard, en dat partijen diezelfde middag nog verhinderdata moesten opgeven.
3.7.
De door partijen opgegeven verhinderdata lieten een behandeling in de komende maanden niet toe, waarna de rechtbank aan partijen een aantal alternatieve mogelijkheden heeft voorgelegd, waaronder een mondelinge behandeling per Skype of in de avond. Verzoekers hadden echter helemaal geen gelegenheid om van een van deze mogelijkheden gebruik te maken. De rechter heeft de behandeling van de zaak vervolgens bepaald op 7 oktober 2020 om 16 uur, waarbij dus geen rekening was gehouden met de door verzoekers ingediende verhinderingen.
3.8.
Vervolgens heeft verzoeker [verzoeker 1] per e-mail van 1 oktober 2020 (16.26u) gevraagd om een datum waarop hij niet verhinderd was, en laten weten dat hij op 7 oktober 2020 twee zittingen had, in Assen en in Amsterdam. Desgewenst kon de rechtbank met die beide rechtbanken contact opnemen om dit te verifiëren, schreef hij in zijn e-mail. Hierna heeft de rechtbank navraag gedaan bij de rechtbank in Amsterdam, maar dit leverde bij gebrek aan concrete informatie over de zaak waarin verzoeker [verzoeker 1] zou optreden, niets op. Bij e-mail van 6 oktober 2020 om 17.52u liet verzoeker [verzoeker 1] weten dat het ging om een zaak bij het gerechtshof in Amsterdam, dit met vermelding van de parketnummers. Op 7 oktober 2020 heeft de rechtbank in de ochtend navraag gedaan bij het gerechtshof in Amsterdam, maar daar werd niet bevestigd dat er die dag een zitting zou zijn in de genoemde zaken. Per e-mail heeft de rechtbank op 7 oktober 2020 om 9.26u aan de partijen laten weten dat de partij die aangeeft dat er een klemmende reden is voor uitstel zelf die reden voldoende concreet moet maken en als het gaat om zittingsverplichtingen dan zelf moet aangeven bij welke instantie en hoe laat, met gegevens aan de hand waarvan dat kan worden nagegaan. Dat was volgens de rechtbank in deze zaak niet gebeurd. Verder staat in de e-mail dat navraag bij het gerechtshof Amsterdam niets had opgeleverd en dat het kort geding die dag zou doorgaan.
3.9.
In de eerste plaats vindt de wrakingskamer de beslissing van de rechter dat de zaak spoedig na 24 september 2020 moest worden behandeld begrijpelijk gezien de door de rechter genoemde omstandigheden dat verzoekers als gedaagden de vordering en de onderbouwing daarvan al kenden en zich al hadden voorbereid op de inhoudelijke mondelinge behandeling op 24 september 2020. Deze omstandigheden hebben verzoekers ook niet bestreden.
3.10.
De wrakingskamer vindt het verder begrijpelijk dat bij de planning van deze kortgedingzaak uiteindelijk geen rekening is gehouden met de verhinderdata van verzoekers. Want verzoekers hadden tot het einde van het jaar alleen 27 november beschikbaar voor een zitting. Dat zou betekenen dat er twee maanden gewacht zou moeten worden op de zitting. Dit was gelet op het vlotte karakter van een kortgedingprocedure niet redelijk. Terecht schrijft de rechter dat een partij zich in zo’n geval moet vrijmaken of zich moet laten vertegenwoordigen. Het argument van verzoekers dat er geen sprake was van een spoedeisend belang (voor eisers) is een kwestie die ter zitting zou kunnen worden besproken en die betrekking heeft op de ontvankelijkheid van eisers in hun zaak en bovendien op het moment van zittingsplanning op geen enkele manier vaststond. Verder had de rechter al de mogelijkheid geboden om een zitting via Skype of in de avond te houden. De wijze waarop de zittingsdatum is bepaald, is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet in strijd met artikel 3.1 van het Procesreglement. Weliswaar staat in dat artikel dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met verhinderdata van (de behandelend advocaten van) partijen, maar dan moeten die partijen wel binnen redelijke termijn beschikbaar zijn. Dat daar in de ogen van de rechter geen sprake van was, zodat zij de zitting heeft bepaald op 7 oktober 2020 geeft op geen enkele manier blijk van vooringenomenheid.
3.11.
Nadat de zittingsdatum was bepaald op 7 oktober 2020 heeft verzoeker [verzoeker 1] verzocht om verplaatsing, zie punt 3.8 hierboven. Volgens artikel 10.1 van het Procesreglement – voor zover relevant – dient een dergelijk verplaatsingsverzoek schriftelijk te worden gedaan, onder vermelding van de verhinderdata van (de behandelend advocaten van) alle partijen. Artikel 10.2 van het Procesreglement bepaalt – voor zover relevant – dat als de wederpartij niet instemt, verplaatsing alleen kan worden toegestaan op grond van klemmende redenen. Een verzoek om verplaatsing wegens klemmende redenen moet gemotiveerd worden.
De wrakingskamer vindt dat uit de handelwijze van de rechtbank en de beslissing van de rechter geen enkele (schijn van) vooringenomenheid blijkt. De rechter heeft toepassing gegeven aan de artikelen 10.1 en 10.2 van het Procesreglement. De rechtbank heeft ondanks het slechts mondjesmaat en onjuist gemotiveerde verzoek geprobeerd de redenen voor het verzoek om uitstel te verifiëren. De opmerking van verzoekers dat verzoeker [verzoeker 1] bereid was om de rechtbank inzage te geven in zijn agenda is niet ter zake doende. Het is immers niet de rechtbank die moeite moet doen om de exacte reden voor het gevraagde uitstel te achterhalen, maar de taak van de verzoekende partij om het verzoek tot uitstel meteen actief van concrete en juiste informatie te voorzien. Die taak hebben verzoekers niet goed uitgevoerd.
3.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Civielrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 509547 KGZA 20-486 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. M.C. Oostendorp en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.S. Smits, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.