Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 7 augustus 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] van 28 september 2020;
- de nagezonden productie van [verzoeker] van 5 en 6 oktober 2020;
- de nagezonden producties van [verweerster] van 2 en 6 oktober 2020.
2.De feiten
"de directie") de enige bestuurder van [verzoeker] . Op grond van de statuten is de directie belast met het bestuur van de stichting, en heeft de Raad van Toezicht (RvT) tot taak toezicht te houden op het beleid en op de algemene gang van zaken in de stichting, geeft hij advies aan de directie en richt hij zich naar het belang van de stichting. Voorts bepalen de statuten dat [verzoeker] een college heeft, bestaande uit tenminste vier natuurlijke personen, die door het college worden benoemd op bindende voordracht van de stakeholders namens wie hij zitting neemt in het college. Het college heeft tot taak toezicht te houden op het functioneren van de RvT.
"vrij te stellen van werk", met directe afsluiting van toegang tot alle bedrijfsmiddelen.
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
"Wij zien op dit moment geen aanleiding om als college per direct in te grijpen in de bestaande governance en bemensing". Weliswaar schrijft het college later, in een e‑mailbericht van 24 juli 2020 (productie 37 verzoekschrift), dat
"op basis van de verstrekte informatie aan het College door mw [verweerster] , er sprake was en is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen de Raad van Toezicht en mw. [verweerster] ", maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. In diezelfde e-mail schrijft het college immers dat het vanwege privacygevoelige onderdelen het onderzoeksrapport van [I] niet kan toesturen aan de RvT of derden. De kantonrechter kan deze wijziging in het standpunt daarom niet beoordelen. Waarom het college van standpunt is veranderd heeft [verzoeker] niet nader toegelicht.
"geen geschiedenis heeft". Indien al een zodanig verstoorde arbeidsrelatie tussen [verweerster] en de oude RvT zou moeten worden aangenomen dat deze ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dan valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien waarom de arbeidsrelatie ook met de nieuwe RvT op dezelfde wijze verstoord is. Zoals hiervoor vermeld hadden de problemen in de samenwerking immers in hoofdzaak te maken met de persoon van de beide leden van de toenmalige RvT. Hier komt nog bij dat er slechts één gesprek (van ongeveer een uur, welk gesprek [A] ook nog eens vroegtijdig heeft verlaten) is geweest tussen [verweerster] en de beide leden van de nieuwe RvT. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden had het echter op de weg van de RvT gelegen nader onderzoek te plegen en overleg te voeren met [verweerster] over de mogelijkheid de arbeidsverhouding voort te zetten. Ook de door [verweerster] voorgestelde mediation heeft de RvT bovendien afgewezen.
"Onderzoeksrapport Stand van Zaken [verzoeker] "(productie 47 verzoekschrift), opgesteld door [H] . Dit rapport bestaat voor een groot gedeelte uit inhoudelijke kritiek op het functioneren van [verweerster] . Dat laat de kantonrechter echter buiten beschouwing omdat disfunctioneren niet aan het ontbindingsverzoek ten grondslag is gelegd. Verder vermeldt het rapport dat sprake zou zijn van een angstcultuur onder het personeel, maar dat verwijt is slechts in algemene termen gesteld en niet voorzien van concrete voorbeelden. Bovendien is [verweerster] niet in de gelegenheid gesteld haar mening te geven.
"vrij recent is geprobeerd de Ondernemingsraad uit te schakelen"en
"wij geconfronteerd (zijn) met een poging van de bestuurder ( [verweerster]( [verweerster] , kantonrechter)
), in onze visie op oneigenlijke gronden, om de personeelsvertegenwoordiging aanzienlijk te beperken". Volgens [verweerster] was er wel discussie over de bevoegdheid van de ondernemingsraad, omdat in de ondernemingsraad volgens haar - in strijd met het reglement – leden zitting hebben die geen personeelslid zijn van [verzoeker] .
"dubbele petten op hadden"in die zin dat zij zakelijke eigenbelangen hadden buiten [verzoeker] en dat zij zich bij hun taakvervulling mede door die belangen lieten leiden. Verder stelt zij in haar melding onder meer dat [D] en [E] er steeds maar op aandrongen dat [dochteronderneming] de
"oude opleidingen"van vóór 1 januari 2020 van [opleidingsinstituut 1] zou overnemen (wat aan kosten € 295.000 zou betekenen), terwijl contractueel was overeengekomen dat [dochteronderneming] alleen voor opleidingen van ná 1 januari 2020 verantwoordelijk zou zijn. Ter zitting heeft zij dit aldus nader toegelicht dat zij zonder deugdelijke rechtsgrond [verzoeker] geen financiële verplichtingen wil en mag laten aangaan, dat het daarbij gaat om subsidiegelden en gelden verstrekt door de betrokken belangenorganisaties, en dat [dochteronderneming] de opleidingen van vóór 1 januari 2020 niet eens kan overnemen omdat het volgens de voorschriften van het Ministerie [opleidingsinstituut 1] is die moet examineren.
6.De beslissing
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 720;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.