ECLI:NL:RBMNE:2020:5023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/3423 en UTR 3424
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om woonurgentie en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2020 uitspraak gedaan op het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een woonurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiser, die met zijn gezin vanuit Irak naar Nederland is teruggekeerd, heeft een aanvraag ingediend voor woningurgentie, maar deze is afgewezen omdat hij niet voldoet aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 is vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en is er direct uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie, zoals neergelegd in artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening. Eiser is niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp) van de gemeente Hilversum en voldoet niet aan de eis van maatschappelijke of economische binding aan de regio. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de moeilijke situatie van eiser en zijn gezin, maar heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is om de afwijzing van de urgentie te weerleggen. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de situatie van eiser niet zodanig uitzonderlijk is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3423 en UTR 20/3424
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: R.W. van Manen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een woonurgentie afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 30 oktober 2020. Daarbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2. Eiser is gehuwd en heeft een dochter van een jaar oud. In maart 2020 is eiser met zijn gezin vanuit Irak teruggekeerd naar Nederland. Hij heeft zich op 30 maart 2020 ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Hilversum op
het adres van zijn moeder. Vanwege psychische problemen van de moeder van eiser is het gezin vervolgens uit de woning van de moeder vertrokken. Op 2 april 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan om woningurgentie. Eiser heeft tot 3 oktober 2020 een voorziening voor verblijf in een (zorg)hotel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) ontvangen. Sindsdien is het gezin dakloos. Eiser verblijft met zijn gezin nu tijdelijk in een kledingwinkel van een bekende. Eiser heeft geen werk en ontvangt een bijstandsuitkering.
Niet voldoen aan de randvoorwaarden
3. Verweerder heeft het verzoek van eiser om een urgentieverklaring afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening. [1]
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden van hem en zijn gezin. Eiser stelt dat hij komend vanuit het buitenland, wel een maatschappelijke binding heeft met de gemeente Hilversum. Eiser heeft vrijwel zijn hele leven in de gemeente gewoond en zijn directe familie woont er nu nog. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit onvoldoende is om hem als ingezetene van de gemeente Hilversum aan te merken. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet als mantelzorger aanmerkt, gelet op de omstandigheid dat verweerder hem wel een opvangvoorziening op grond van de Wmo heeft toegekend. Ook is volgens eiser van belang dat verweerder een centrumgemeente is met een bijzonder takenpakket, hetgeen onder meer betekent dat verweerder maatwerk aan het gezin van eiser moet verlenen. Tot slot voert eiser aan dat zijn vrouw ernstige psychische klachten heeft en zelfmoord pogingen heeft gedaan. Eiser heeft in dat kader informatie van de huisarts en van de psychiater van de crisisdienst overgelegd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij begrip heeft voor de moeilijke situatie waar eiser en zijn gezin op dit moment in verkeren en ziet dat het verkrijgen van een woning wenselijk is. Dat leidt echter niet direct tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Bepalend voor het verlenen van een urgentieverklaring is dat aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Huisvestingsverordening is voldaan. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat niet aan zogenoemde ‘randvoorwaarden’ voor urgentie wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn neergelegd in artikel 3.2 van Huisvestingsverordening.
6. Eén van de randvoorwaarden voor een urgentieverklaring die volgt uit artikel 3.2, zesde lid, van de Huisvestingsverordening is dat de aanvrager ingezetene is, dan wel niet ingezetene is met een maatschappelijke en/of economische binding aan een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen ingezetene is nu hij niet voldoet aan de in artikel 1, aanhef en onder 16 neergelegde voorwaarde dat hij een jaar staat ingeschreven in de Brp van de regio Gooi en Vechtstreek. Dit is door eiser niet betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste om ingezetene te zijn niet onredelijk bezwarend is voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders omdat verweerder in de Huisvestingsverordening ook rekening heeft gehouden met een andere vorm van binding aan de regio, namelijk een maatschappelijke of een economische binding. Dit is onder meer het geval als de woningzoekende gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek. Eiser voldoet niet aan deze voorwaarde. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in 2013 naar Koeweit is vertrokken en is uitgeschreven uit de Brp. In 2016 en 2017 heeft eiser tijdelijk in Nederland verbleven voor studie, maar toen heeft hij zich niet ingeschreven in de Brp. Ook anderszins is niet gebleken van maatschappelijke of economische binding. Eiser volgt geen opleiding en heeft geen werk in de omgeving. Ook is niet gebleken dat sprake is van een mantelzorgsituatie. Het verlenen van een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van woonkosten door verweerder is daartoe niet relevant. Dat eiser aan de regio is gebonden, omdat hij voor zijn terugkomst naar Nederland vele jaren in Hilversum heeft gewoond en op school heeft gezeten, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor het aannemen van een maatschappelijk binding als bedoeld in de Huisvestingsverordening.
7. De omstandigheid dat niet is voldaan aan een van de randvoorwaarden brengt mee dat verweerder niet bevoegd is om urgentie te verlenen. Dit betekent dat verweerder niet kan toekomen aan een beoordeling van de urgentie op grond van de inhoudelijke criteria genoemd in artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening, waaronder medische gronden, dakloosheid van een ouder met een minderjarig kind of sociale indicatie.
Beroep op de hardheidsclausule
8. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte geen urgentie heeft verleend met toepassing van de hardheidsclausule. Eiser stelt dat sprake is van een ernstige, levensbedreigende situatie voor zijn echtgenote, die rechtstreeks samenhangt met de woonsituatie. Eiser verwijst daarvoor naar de overgelegde medische stukken. Volgens eiser sluit zijn situatie daarom aan bij de criteria van de Huisvestingsverordening die voor het verlenen van een urgentie noodzakelijk zijn.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie van eiser en zijn gezin zorgwekkend is, maar dat deze niet zodanig uitzonderlijk is of van een bijzondere hardheid is om op grond van de hardheidsclausule een urgentie te verlenen.
10. De hardheidsclausule houdt in dat in gevallen, waarin strikte naleving van deze Huisvestingsverordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, verweerder ten gunste van de aanvrager kan afwijken daarvan. De bestuursrechter dient het al dan niet aanwenden van deze bevoegdheid dan ook zeer terughoudend te toetsen.
11. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden, geen grond hoeven zien voor het aannemen van een levensbedreigende of daarmee in ernst vergelijkbare noodsituatie als bedoeld in de hardheidsclausule. Evenmin is sprake van een onvoorziene omstandigheden of van een onbillijke uitkomst van de toepassing van de urgentieregels. De Huisvestingsverordening geeft regels voor een eerlijke verdeling van beschikbare woonruimte in de woonregio. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van persoonlijke noodsituaties. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering.
12. Verweerder heeft van eiser mogen vragen dat hij zijn terugkeer naar Nederland had voorbereid door een geschikte woning te vinden. Dat eiser zich met zijn gezin in Hilversum wil vestigen, omdat hij daar vele jaren heeft gewoond en zijn directe familie er woont, is – hoe begrijpelijk ook – een ontoereikend argument om hem voorrang te verlenen boven andere woningzoekenden in een schaarse woningmarkt. Eiser onderscheidt zich in zoverre niet van anderen die zich eveneens in een niet benijdenswaardige situatie bevinden. Dat de gemeente Hilversum een centrumgemeente is, maakt dat niet anders, omdat de voorwaarden voor urgentie voor de gehele regio gelijk zijn.
13. Eiser heeft op zitting toegelicht en onderbouwd dat de medische situatie van zijn echtgenote zorgwekkend is, dat haar psychische klachten zijn verslechterd en dat hun kind achterblijft in haar ontwikkeling en dat een risico bestaat dat het kind wordt weggehaald door de Kinderbescherming. De rechtbank begrijpt dat eiser en zijn gezin in een moeilijke en onzekere situatie zitten. De rechtbank is van oordeel dat, nu de Huisvestingsverordening uitputtend is voorzien in omstandigheden waarin een woonurgentie kan worden verleend, verweerder in dit geval geen zeer uitzonderlijke noodsituatie heeft hoeven aannemen om de hardheidsclausule toe te passen.
14. Van belang acht de voorzieningenrechter daarbij dat niet gebleken dat het voor eiser en zijn gezin onmogelijk is elders een woning te zoeken waar de woningdruk minder hoog is. Verweerder heeft dit in redelijk betrokken bij de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke noodsituatie. Vanuit een woning aldaar kan eiser verder zoeken naar een woning in Hilversum. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
13 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 3.2 van de van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (de Huisvestingsverordening).