In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, aangeduid als [eiseres], had een onzelfstandige, gemeubileerde woonruimte gehuurd van [gedaagde sub 3] in [woonplaats 2] voor een periode van minimaal 12 maanden. De overeengekomen huurprijs was € 1.050,00 per maand, inclusief voorschot servicekosten. De huurder heeft de huur opgezegd per 1 december 2019, maar er ontstond onenigheid over de rechtsgeldigheid van deze opzegging en de afrekening van de servicekosten.
De huurder eiste een bedrag van € 2.025,00 van de verhuurder, bestaande uit de huur over november 2019, een boete wegens te late betaling en voorschotten servicekosten. De verhuurder voerde verweer en stelde dat de huurder de huur over november 2019 verschuldigd was, ongeacht het gebruik van de woning. De kantonrechter oordeelde dat de huurder de volledige huurtermijn over november 2019 verschuldigd was, omdat de opzegtermijn van één maand in acht moest worden genomen. De kantonrechter wees de vorderingen van de huurder af en oordeelde dat de verhuurder geen recht had op de gemeentelijke belastingen van de huurder, omdat daarover geen overeenkomst was.
De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de gedaagden, terwijl de huurder haar eigen kosten moest dragen. De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.