In deze zaak heeft eiser op 18 maart 2020 beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, welke uitspraak dateert van 7 februari 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen.
De rechtbank heeft eiser op 27 mei 2020 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd verzocht om binnen vier weken aan te geven waarom hij het niet eens was met het besluit. Eiser heeft echter niet tijdig gereageerd; zijn gronden zijn pas op 6 juli 2020 ingediend, terwijl de deadline op 24 juni 2020 lag. Eiser beweert dat hij eerder een globale beschrijving van de gronden heeft gegeven, maar dit blijkt niet uit het dossier. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast heeft eiser geen kopie van de uitspraak op bezwaar ingediend, terwijl de rechtbank hier ook om had gevraagd. Eiser heeft wel een andere uitspraak op bezwaar overgelegd, maar deze betreft een andere datum dan waartegen hij in beroep is gegaan. Om deze redenen heeft de rechtbank besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen en het niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, op 24 augustus 2020.