ECLI:NL:RBMNE:2020:5014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/432
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke zaak betreffende WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in bezwaar was gegaan tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 september 2019, waarin werd gesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij vanaf 12 maart 2017 arbeidsongeschikt was en niet verzekerd was voor de WIA. Na een beslissing op bezwaar op 16 december 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verweerder op 14 februari 2020 medegedeeld dat de eerdere beslissing niet langer werd gehandhaafd. Op 17 maart 2020 werd een nieuwe beslissing genomen, waarbij verzoeker in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering in het kader van de WIA. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten en de rechtbank heeft deze vastgesteld op € 525,-. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 525,- aan verzoeker voor de proceskosten, en deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 16 april 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1.1
Verzoeker is in bezwaar gegaan tegen de beslissing van verweerder van 18 september 2019. In het besluit van 18 september 2019 staat dat verzoeker ter zake van de ziekmelding vanaf 12 september 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat verzoeker al vanaf 12 maart 2017 arbeidsongeschikt is voor zijn werk en verzoeker op 12 maart 2017 niet verzekerd is voor de WIA.
1.2
Verweerder heeft op 16 december 2019 een beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 18 september 2019 ongegrond is verklaard.
Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan.
1.3
Op 14 februari 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij de beslissing van
16 december 2019 niet langer handhaaft. Op 17 maart 2020 heeft verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoeker genomen. Hierin staat dat verzoeker in aanmerking komt voor een IVA-uitkering in het kader van de WIA. Verzoeker is verzekerd voor de WIA, zijn eerste ziektedag is 12 september 2017. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te betalen in overeenstemming met het Bpb.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,-en een wegingsfactor 1).
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 24 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.