In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, welke door de heffingsambtenaar op 12 december 2019 ongegrond was verklaard. Na een ambtshalve vernietiging van de naheffingsaanslag door verweerder op 26 maart 2020, trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoeker in beroep was gegaan, er geen proceskosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank concludeerde dat het verzoek om proceskostenvergoeding moest worden afgewezen, maar dat verweerder wel het griffierecht aan verzoeker moest betalen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen kon de uitspraak niet openbaar worden gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.