In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de proeftijd van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van kinderpornografische afbeeldingen en had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 446 dagen gekregen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van zeven jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, wat een overtreding van de opgelegde voorwaarden inhoudt. De reclassering had geadviseerd om de proeftijd met twaalf maanden te verlengen, omdat de veroordeelde ondanks eerdere behandeling en toezicht door zijn partner opnieuw in de fout was gegaan. Tijdens de zitting heeft de veroordeelde erkend dat hij in een zwak moment kinderpornografische afbeeldingen had bekeken en opgeslagen op zijn telefoon. De rechtbank oordeelde dat een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk was, omdat dit de behandeling van de veroordeelde zou onderbreken en de kans op recidive niet zou verminderen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de proeftijd met één jaar verlengd, zodat de bijzondere voorwaarden voortduren.