ECLI:NL:RBMNE:2020:4971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na hartinfarct

In deze zaak heeft eiser, die voorheen als chauffeur werkte, zich op 27 oktober 2015 ziekgemeld. Na de wachttijd van 104 weken ontving hij een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%. Eiser meldde zich op 6 februari 2019 opnieuw ziek na een hartinfarct. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat zijn arbeidsbeperkingen niet waren veranderd en dat hij nog steeds in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse viel. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende dossieronderzoek had verricht en dat de medische beoordeling aan de vereisten voldeed. Eiser stelde dat hij meer beperkt was dan vastgesteld, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat eiser volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de WIA-uitkering van eiser terecht was voortgezet op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55% en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. V.E.H.G. Visser op 13 november 2020, en de beslissing werd openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D. Gürsus)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1
Eiser werkte voorheen als chauffeur voor 52 uur per week. Op 27 oktober 2015 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld. Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, per 27 oktober 2017, heeft verweerder eiser een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 - 55%.
1.2
Per 6 februari 2019 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, na een hartinfarct. Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiser daarom opnieuw onderzocht, maar heeft geconcludeerd dat eiser per 6 februari 2019 nog dezelfde arbeidsbeperkingen heeft als per einde wachttijd. De beperkingen zijn opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2019. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks deze beperkingen, nog kan doen. Hij heeft berekend dat eiser met de middelste functie € 9,26 bruto per uur kan verdienen. Dit is 51,89% van het uurloon dat eiser had voordat hij ziek werd. Voor de overige 48,11% moet eiser arbeidsongeschikt worden beschouwd. Verweerder heeft de WIA‑uitkering van eiser daarom per 6 februari 2019 voortgezet op basis van dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 - 55%.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep van verweerder heronderzoek verricht. Zij bevestigen de beoordeling van de eerste verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Bij besluit van 31 januari 2020 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 2 oktober 2020 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Zowel eiser als verweerder hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder. Hij vindt dat hij méér beperkt is dan waar verweerder van uitgaat. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 48,11%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 6 februari 2019.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiser vindt van niet, omdat zowel de eerste verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet lichamelijk hebben onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser bovendien niet eens gezien, zodat er geen deugdelijk onderzoek is verricht naar eisers beperkingen.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van alle door eiser geuite klachten. Zij heeft uitgebreid dossieronderzoek verricht en alle medische informatie van eisers behandelaars kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of een lichamelijk onderzoek van toegevoegde waarde is. Bij eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervoor geen aanleiding gezien, omdat eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld vanwege cardiale problemen. Gelet op de uitgebreide informatie in het dossier van eisers cardioloog, kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Zij heeft vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser vindt van niet, omdat hij per 6 februari 2019 volledig arbeidsongeschikt had moeten worden geacht, vanwege zijn opname in het ziekenhuis. Bovendien kampt eiser sinds het hartinfarct met dusdanige cardiale problemen dat hij slechts korte afstanden te voet kan afleggen. Eiser heeft concentratie- en geheugenklachten als gevolg van de medicatie die hij moet gebruiken. In de FML zijn hiervoor onvoldoende psychische en lichamelijke beperkingen aangenomen. Bij alles wat eiser doet is hij vermoeid en in de ochtend heeft hij opstartproblemen. Hiervoor is vanuit preventief en energetisch oogpunt ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Eiser wijst er tot slot op dat zijn verslavingsproblematiek, zwaarlijvigheid, chronische depressie en chronische nek-, schouder- en rugklachten daarnaast nog onverminderd aanwezig zijn.
7.1
De rechtbank volgt eiser ook hierin niet. In de eerste plaats is de rechtbank niet gebleken dat er bij eiser per 6 februari 2019 sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, ofwel, dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt immers dat eiser per die datum niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. In de Werkwijzer Poortwachter zijn de situaties opgesomd waarin moet worden aangenomen dat iemand, medisch gezien, geen benutbare mogelijkheden meer heeft. Dit verlies van mogelijkheden moet zich dan wel voor een periode van langer dan 3 maanden voordoen. Eiser is op 6 februari 2019 weliswaar opgenomen in het ziekenhuis, maar de opname heeft tot en met 13 februari 2019 geduurd. Enkel vanwege de ziekenhuisopname kan dan ook niet worden gesproken van een verlies van mogelijkheden voor een periode van langer dan 3 maanden. Bij eiser is succesvol een stent geplaatst en uit de informatie van de cardioloog blijkt dat sprake was van een geringe enzymstijging, wat betekent dat er slechts beperkte spierschade is opgetreden. Eiser heeft na de opname dan ook enkele weken moeten herstellen, maar langer dan dat acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet medisch geobjectiveerd. De rechtbank kan dit volgen en overweegt daarbij dat niet is gebleken dat eiser nadien bedlegerig is geweest, of in grote mate afhankelijk was van een ander in zijn algemene dagelijkse handelingen zoals eten, toiletteren en aankleden. Ook is niet gebleken dat eiser als gevolg van een ernstige psychische stoornis, zoals een zéér ernstige depressie, minimaal functioneerde in zowel zijn zelfverzorging, zijn directe samenlevingsverband als zijn sociale contacten. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden niet met nieuwe (medische) stukken onderbouwd. Nu er op medische gronden niet van volledige arbeidsongeschiktheid is gebleken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een FML voor eiser opgesteld.
7.2
In het betoog van eiser ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de FML onjuist zou zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij per 6 februari 2019 bij eiser is uitgegaan van de hiervoor genoemde cardiale problemen, PTSS, verslavingsproblematiek, aspecifieke chronische nek-, schouder- en rugklachten en zwaarlijvigheid. Dit is in lijn met de medische informatie van eisers behandelaars. Vanwege de psychische klachten zijn diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML opgenomen. De rechtbank ziet dat eiser vanwege de medicatie die hij moet gebruiken, in de FML is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Er is geen beperking aangenomen in het geheugen en concentratievermogen van eiser, omdat de eerste verzekeringsarts daar tijdens het gesprek met eiser geen aanwijzingen voor heeft gezien. De rechtbank ziet verder dat er diverse lichamelijke beperkingen in de FML zijn opgenomen, die maken dat eiser enkel in staat wordt geacht om licht fysiek werk te verrichten waarbij zijn rug wordt ontzien. Eiser is licht beperkt geacht op lopen tijdens werk, wat betekent dat eiser zo nodig de helft van de werkdag (ongeveer 4 uren) in staat wordt geacht om te lopen. Dit is wat eiser op een werkdag in totaal opgeteld loopt. Daarbij wordt eiser in staat geacht om ongeveer een uur achtereen te lopen. Tot slot is eiser in de FML op preventieve gronden aangewezen op regelmatige werktijden, bedoeld om verstoring van eisers bioritme zoveel mogelijk te voorkomen.
7.3
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Wat eiser heeft aangevoerd doet de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid schrijft voor dat er aanleiding kan bestaan voor een urenbeperking op energetische gronden als na een hartinfarct sprake is van een verminderde pompfunctie van het hart, waardoor de maximaal beschikbare hoeveelheid zuurstof per tijdseenheid is afgenomen. Dit is nu juist bij eiser niet aan de orde. Ook is niet gebleken van chronisch hartfalen bij eiser. Eiser heeft de verdergaande urenbeperking, maar ook de lichamelijke en psychische beperkingen die hij voorstaat (zoals de beperkingen in lopen en concentratie en geheugen) in beroep niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft hij niet concreet gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, blijkt dat deze verdergaande beperkingen zich bij hem voordeden per 6 februari 2019. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 4). Klachten moeten ook worden ondersteund met medische informatie van een arts of medisch behandelaar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
8. Eiser voert aan dat hij de functies die voor hem zijn geduid en op grond waarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid is berekend, niet kan doen om medische redenen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen die in de FML per 6 februari 2019 voor eiser zijn opgenomen, juist zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden niet zou kunnen doen die horen bij de functies die op grond van deze FML zijn geselecteerd. In het arbeidskundig rapport van 11 september 2019 is per functie toereikend gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiser uit de FML niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser per 6 februari 2019 voor 48,11% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft verweerder eisers WIA‑uitkering per die datum terecht voortgezet binnen de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 - 55%.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.