ECLI:NL:RBMNE:2020:4970

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een ziektewetuitkering en de beoordeling van het verdienvermogen van de eiser

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ziektewetuitkering van eiser, die zich op 1 mei 2018 ziek meldde en na een jaar door het Uwv werd beoordeeld op zijn recht op uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om een functie te vervullen die meer dan 65% van zijn eerdere inkomen opleverde. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat hij meer beperkt was dan het Uwv stelde. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen aan de wettelijke eisen voldeden en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. Eiser had niet voldoende nieuwe medische informatie overgelegd om zijn stelling te onderbouwen dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht de beëindiging van de ziektewetuitkering per 6 september 2019 in stand had gelaten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.M. van Miltenburg)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1
Eiser werkte voorheen als financieel-administratief medewerker. Op 1 mei 2018 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld. Op 5 mei 2018 is het dienstverband beëindigd. Hierna heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Na een jaar heeft verweerder beoordeeld of eiser nog steeds recht heeft op deze uitkering. Daarvoor moet vast komen staan dat eiser niet in staat is om zijn eigen werk te doen en door ziekte of gebrek minder dan 65% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd.
1.2
Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiser onderzocht en heeft eisers klachten en aandoeningen vertaald naar arbeidsbeperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2019. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft geconcludeerd dat eiser, gelet op de beperkingen in de FML, zijn eigen werk als financieel‑administratief medewerker niet kan doen. Wél heeft hij drie functies geselecteerd die eiser, ondanks de beperkingen, nog wél kan doen. Hij heeft berekend dat eiser met de middelste functie € 11,87 bruto per uur kan verdienen. Dit is 95,37% van het uurloon dat eiser had voordat hij ziek werd. Omdat dit niet minder is dan 65% voldoet eiser niet aan de voorwaarden. Verweerder heeft de Ziektewetuitkering van eiser daarom per 6 september 2019 beëindigd.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt en daarbij diverse medische stukken ingediend van zijn huisarts, psychiater, GZ‑psycholoog en chirurg. Ook heeft hij een diagnostisch onderzoek van Altrecht en een arbeidsmogelijkhedenonderzoek van Treve Advies meegestuurd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep van verweerder hebben heronderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beoordeling van de eerste verzekeringsarts bevestigd. Ook heeft hij geconcludeerd dat er tot 6 september 2019, de datum waarop eisers Ziektewetuitkering is beëindigd, geen veranderingen in de medische toestand van eiser zijn geweest die van invloed zijn op eisers uitkeringsrecht. De FML is volgens hem daarom ook per 6 september 2019 actueel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat één van de geselecteerde functies toch niet geschikt is voor eiser. In plaats daarvan heeft hij een reservefunctie geselecteerd en berekend dat eiser met de dan middelste functie gemiddeld € 11,21 bruto per uur kan verdienen. Dit is 90,84% van het uurloon dat eiser had voordat hij ziek werd. Omdat dit nog steeds niet minder is dan 65% voldoet eiser, ook na de herbeoordeling in bezwaar, niet aan de voorwaarden. Bij besluit van 27 januari 2020 (
het bestreden besluit) heeft verweerder de beëindiging van eisers Ziektewetuitkering daarom in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 2 oktober 2020 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn verdienvermogen door verweerder. Hij vindt dat hij méér beperkt is dan waar verweerder van uitgaat. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder het verdienvermogen van eiser terecht heeft vastgesteld op 90,84%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 6 september 2019.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiser vindt van niet, omdat de medische informatie die hij in bezwaar heeft meegestuurd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep terzijde lijkt te zijn geschoven. Eiser voelt zich hierdoor niet serieus genomen in zijn klachten en aandoeningen. Ook had verweerder aanleiding moeten zien een psychologisch onderzoek te laten verrichten. In het diagnostisch onderzoek van Altrecht komt immers naar voren dat er meerdere gesprekken nodig waren om de diagnose van eiser te verhelderen. Door dit niet te doen heeft verweerder geen deugdelijk onderzoek verricht naar eisers beperkingen.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van alle door eiser geuite klachten. Hij heeft eiser op 7 januari 2020 gezien en gesproken en heeft zich daarbij een beeld gevormd van eisers psychische toestand. Verder heeft hij uitgebreid dossieronderzoek verricht en alle medische informatie van eisers behandelaars kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank ziet niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij medische informatie terzijde heeft geschoven. Eiser heeft deze stelling ook niet concreet gemaakt. De rechtbank kan eiser evenmin volgen in de stelling dat verweerder een psychologisch onderzoek had moeten laten verrichten. Hiervoor bestaat geen wettelijke grondslag. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat eisers medische toestand per 6 september 2019 zodanig onduidelijk was dat het onmogelijk moet zijn geweest om eisers belastbaarheid per die datum vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser vindt van niet, omdat hij volledig arbeidsongeschikt had moeten worden geacht. Op 6 september 2019 stond eiser op de wachtlijst voor een zeer intensieve behandeling, vanwege de ernst van zijn klachten. Eiser heeft dagelijks last van paniekaanvallen en kampt met een zeer ernstige depressie. Zowel lichamelijk als psychisch heeft eiser méér en verdergaande beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Ook is er ten onrechte geen verdergaande urenbeperking vastgesteld terwijl eisers slaapproblemen zorgen voor vermoeidheid en disfunctioneren overdag. Ook was eiser niet beschikbaar voor werk vanwege diverse behandelingen waar hij veel tijd aan kwijt was. Aan de grondslag van eisers arbeidsongeschiktheid ligt de traumatische gebeurtenis die eiser in april 2017 heeft meegemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gevolgen hiervan voor eisers belastbaarheid zeer onderschat.
7.1
De rechtbank volgt eiser niet. In de eerste plaats is de rechtbank niet gebleken dat er bij eiser per 6 september 2019 sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, ofwel, dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt immers dat eiser per die datum niet voldeed aan de daarvoor geldende criteria. In de Werkwijzer Poortwachter zijn de situaties opgesomd waarin moet worden aangenomen dat iemand, medisch gezien, geen benutbare mogelijkheden meer heeft. Eiser was op 6 september 2019 niet opgenomen in een ziekenhuis of erkende zorginstelling. Ook was eiser niet bedlegerig, of in grote mate afhankelijk van een ander in zijn algemene dagelijkse handelingen zoals eten, toiletteren en aankleden. Tot slot is ook niet gebleken dat eiser als gevolg van een ernstige psychische stoornis, zoals een zéér ernstige depressie, minimaal functioneerde in zowel zijn zelfverzorging, zijn directe samenlevingsverband als in zijn sociale contacten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit kader terecht gewezen op het (actieve) dagverhaal van eiser en het feit dat eiser studeerde en dat jaar succesvol had afgerond. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, niet met nieuwe (medische) stukken onderbouwd. Nu er op medische gronden niet van volledige arbeidsongeschiktheid is gebleken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een FML voor eiser opgesteld.
7.2
In het betoog van eiser ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de FML onjuist zou zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij per 6 september 2019 bij eiser is uitgegaan van PTSS, een sociale angststoornis, slaapproblematiek, verminderde eetlust, bekkenbodemdyssynergie en anale klachten. Dit is in lijn met de medische informatie die betrekking heeft op eisers situatie op of rond 6 september 2019; de datum waar het in deze zaak om gaat. Bij het onderzoek door Altrecht op 21 augustus 2019 bleek van (onbehandelde) PTSS bij eiser, inclusief intrusieve pseudo psychotische belevingen. In geval van langdurige maatschappelijke uitval zou er een depressie bij eiser kunnen ontstaan in de toekomst, maar ten tijde van het onderzoek is eiser daarmee niet gediagnosticeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordeling aangesloten bij de conclusies uit dit onderzoek. De rechtbank kan dat volgen, temeer omdat het onderzoek van Altrecht op 21 augustus 2019, vlak voor 6 september 2019, is verricht. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van eisers ziektegeschiedenis ook kennis heeft genomen van de eerder bij eiser gestelde DSM‑classificaties.
7.3
In de FML zijn diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren voor eiser opgenomen. De beperkingen zorgen ervoor dat zware mentale belasting en sociale interacties in werk voor eiser zoveel mogelijk worden vermeden. Met de behandelingen die eiser rond 6 september 2019 volgde (één keer per week psychologische behandeling en één keer per twee weken fysiotherapie, met de nodige oefeningen thuis) is rekening gehouden doordat eiser in de FML in staat is geacht om gemiddeld ongeveer slechts 30 uur per week te werken. Vanwege zijn slaapproblemen is eiser ook beperkt geacht voor ’s nachts werken en werken in ploegen en wisseldiensten. De rechtbank ziet verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit is gegaan dat eiser gemiddeld één keer per week een paniekaanval heeft, zodat hiervoor geen specifieke beperking in de FML is opgenomen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin volgen, omdat dit overeen komt met wat eiser ten tijde van het diagnostisch onderzoek bij Altrecht heeft gezegd. Dat de paniekaanvallen dagelijks voorkomen, zoals eiser nu stelt, volgt niet uit de medische informatie in het dossier die gaat over eisers toestand op of rond 6 september 2019. De rechtbank ziet verder dat de verzekeringsarts niet heeft aangesloten bij de conclusie uit het arbeidsmogelijkhedenonderzoek van Treve Advies dat eiser niet in staat is om te werken, omdat dit onderzoek gaat over de vraag of eiser in staat is om
naast zijn studiehet minimumloon te verdienen. Ook dit kan de rechtbank volgen omdat er in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling geen rekening kan worden gehouden met studie‑uren.
7.4
De rechtbank concludeert dat eiser de verdergaande urenbeperking, maar ook de lichamelijke en psychische beperkingen die hij voorstaat, in beroep niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft eiser niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, blijkt dat de door hem voorgestane beperkingen zich bij hem voordeden per 6 september 2019. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 3). Klachten moeten ook worden ondersteund door medische informatie van een arts of medisch behandelaar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Deskundige
8. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een onafhankelijke deskundige in te schakelen die onderzoek kan doen naar zijn psychische belastbaarheid. Hierbij beroept eiser zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘
Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
9. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Eisers beroep op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. In het dossier zitten, naast de beoordelingen van de verzekeringsartsen van verweerder, diverse stukken van eisers behandelaars. Deze stukken zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling van eisers arbeidsmogelijkheden. Dergelijke stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de conclusie dat er medische informatie zou ontbreken. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dan ook geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
10. Eiser voert aan dat hij de functies die voor hem zijn geselecteerd en op grond waarvan zijn verdienvermogen is berekend, niet kan doen om medische redenen. De functie van Archiefmedewerker (SBC-315132) is niet geschikt, omdat eiser daarin moet kunnen samenwerken terwijl hij dat niet kan. De functie van ‘Samensteller kunststof en rubberproducten’ (SBC‑271130) is niet geschikt, omdat eiser daarin handig, zorgvuldig en snel moet werken. Ook heeft eiser niet de benodigde sociale vaardigheden voor deze functie en is er sprake van teveel prikkels. Tot slot is ook de functie van Inpakker (SBC‑111190) volgens eiser niet geschikt.
11.1
De rechtbank volgt eiser niet. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen die in de FML per 6 september 2019 voor eiser zijn opgenomen, juist zijn. Hierin is eiser niet beperkt geacht in samenwerken. Dat eiser de functie van Archiefmedewerker om die reden niet kan doen, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. In de FML is eiser ook niet beperkt geacht in handig en zorgvuldig werken en is hij niet aangewezen op een prikkelarme werkomgeving. Dat eiser de functie van Samensteller kunststof en rubberproducten om die redenen niet kan doen, volgt de rechtbank dus evenmin. Wél is eiser beperkt geacht op werken op een hoog handelingstempo in geval van complex mentale taken, maar de functie van Samensteller kunststof en rubberproducten geeft hierop geen belasting. Ook is eiser beperkt geacht in werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen. De functie geeft op dit punt ook een signalering. Uit het rapport van de eerste arbeidsdeskundige blijkt echter dat er geen sprake is van een overschrijding van eisers belastbaarheid op dit punt, omdat het werk in de functie van Samensteller kunststof en rubberproducten routinematig is en eiser daarbij niet veelvuldig zal worden gestoord. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft zich bij deze motivering aangesloten. Eiser heeft niet concreet gemaakt waarom hij de functie desondanks niet kan doen. De rechtbank ziet tot slot dat de functie geen signaleringen geeft op de beperkingen in het sociaal functioneren van eiser.
11.2
De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft voor alle drie de functies die in het bestreden besluit gebruikt zijn bij de berekening van eisers verdienvermogen, toereikend gemotiveerd (deels onder verwijzing naar de motivering van de eerste arbeidsdeskundige) waarom daarin de belastbaarheid van eiser uit de FML niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eiser zich in beroep nog richt tegen de functie van Inpakker stelt de rechtbank vast dat deze functie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als reservefunctie is geselecteerd. De functie maakt daarom geen deel uit van de arbeidskundige beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. In zoverre treft het betoog dus geen doel.

Conclusie

12. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser niet minder dan 65%, namelijk 90,84% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd, heeft verweerder de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering per 6 september 2019 terecht in stand gelaten.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.EHRM, 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008:JUD007721212, zaaknummer 77212/12.