ECLI:NL:RBMNE:2020:4937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
UTR 19/2945
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van Wob-verzoek door gemeente Amersfoort

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 oktober 2019. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort niet tijdig had beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank had het beroep in de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van een niet tijdig genomen besluit. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 9 oktober 2020, waar zowel de opposant als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de verweerder, mr. drs. H. Maaijen.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 oktober 2019 geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de Stichting Wijkteams het Wob-verzoek aan verweerder had moeten doorsturen en dat hij verweerder in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen sprake was van een Wob-verzoek, omdat de vraag in de brief van de opposant betrekking had op informatie over een persoon. De rechtbank volgde de stelling van de opposant niet en verwees naar eerdere rechtsoverwegingen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek van de opposant op de juiste wijze had behandeld en dat het verzet ongegrond was. De eerdere uitspraak van 30 oktober 2019 bleef daarmee in stand. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020, en de griffier was niet in staat de uitspraak te ondertekenen. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2945-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 op het verzet van

[Opposant] , te [plaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingesteld, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: verweerder) niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
In de uitspraak van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020 via een beeld- en geluidverbinding (Skype for Business). Opposant is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. drs. H. Maaijen verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 oktober 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van een niet tijdig genomen besluit. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet worden beoordelen of de rechtbank in de uitspraak van 30 oktober 2019 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2019 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2019 niet juist omdat de Stichting Wijkteams (de stichting) het Wob-verzoek van opposant aan verweerder had moeten doorsturen. Bovendien heeft opposant op 30 april 2019 bij het uitblijven van het besluit over zijn Wob-verzoek verweerder in gebreke gesteld en niet de stichting. Ook is het beroepsschrift van 2 augustus gericht tegen verweerder vanwege het niet tijdig nemen van een besluit en niet tegen de brief van 30 april 2019 van de stichting. Ook geeft de stichting in zijn brief van 30 april 2019 niet aan dat er geen informatie zoals bedoeld in de Wob voor handen is. Nu het Wob-verzoek niet door verweerder is behandeld maar door de stichting, dat geen bestuursorgaan is, is het Wob-verzoek van opposant niet op de juiste wijze behandeld. Ter zitting is duidelijk geworden dat opposant stelt dat er sprake is van een Wob- verzoek. Om dit standpunt te onderbouwen, verwijst opposant naar zijn brief van 18 maart 2019 onder vraag 3.
4. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een Wob-verzoek omdat vraag 3 van de brief van 18 maart 2019 ziet op informatie betreffende een persoon. De enkele stelling van opposant dat de brief van 18 maart 2019 wel degelijk een Wob-verzoek is, volgt de rechtbank daarom niet en verwijst in naar rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2019. Ook merkt de rechtbank op dat de brief van 18 maart 2019 van opposant is aan de stichting en dat de ingebrekestelling is gericht aan verweerder.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 2 september 2019 verwezen naar bijlage 4 van het Bevoegdhedenbesluit dat betrekking heeft op de bevoegdheden die verweerder heeft overgedragen aan de directeur van aan de gemeente verbonden partijen waaronder Stichting Sociale Wijkteams. Dit betekent dat de directeur van de stichting is gemandateerd om de bevoegdheden uit te voeren namens het college. Dit betekent ook dat de stichting bevoegd is om Wob-verzoeken in behandeling te nemen en er uiteindelijk een beslissing over te nemen. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het verzoek van opposant op de juiste wijze heeft behandeld. Voor zover opposant heeft beoogd aan te voeren dat het college onterecht informatie over hem achterhoudt, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 7 van de uitspraak van 30 oktober 2019.
6. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2019 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.
De griffier is niet in staat dezerechter
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.