In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 6 februari 2020, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 2019, maar had haar beroepschrift buiten de wettelijke termijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen geldige reden was voor deze termijnoverschrijding, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De opposante ging in verzet tegen deze uitspraak en stelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij voerde aan dat verweerder haar de indruk had gegeven dat de bezwaarprocedure nog niet was afgerond, omdat er op 24 december 2019 een hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank onderzocht of de eerdere uitspraak terecht was en of er inderdaad geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak.
De rechtbank concludeerde dat de opposante pas na de beroepstermijn contact had opgenomen met verweerder en dat zij op de hoogte was van het feit dat de beroepstermijn al was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de hoorzitting op 24 december 2019 geen aanleiding gaf om aan te nemen dat de bezwaarprocedure nog liep. De rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de uitspraak van 6 februari 2020 in stand bleef.