ECLI:NL:RBMNE:2020:4932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na ziekteverzuim

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde E. Smit, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. van den Brink. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 4 juni 2019, waarin aan eiser werd meegedeeld dat hij met ingang van 5 juni 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit werd in een later besluit van 13 december 2019, het bestreden besluit, bevestigd, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

Eiser had zich op 7 juni 2017 ziekgemeld vanwege diverse klachten, waaronder rugklachten en hoofdpijn. Na een medische en arbeidskundige beoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat de basis vormde voor het besluit om de WIA-uitkering te weigeren. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om het beroep te ondersteunen.

De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van eiser op zorgvuldige wijze had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden en voldoende begrijpelijk waren. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts kon weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling juist was en dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: E. smit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 5 juni 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn met berichtgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Sinds 16 januari 2017 werkte eiser als productiemedewerker voor 30,94 uur per week. Hij heeft zich op 7 juni 2017 ziekgemeld in verband met toegenomen rugklachten, schouderklachten, nek- en hoofdpijn en duizeligheid. Zijn contract liep tot 12 juni 2017. Na 104 weken heeft er een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar meer beperkingen aangenomen dan de primaire verzekeringsarts, maar eiser blijft minder dan 35% arbeidsongeschikt. Daarom vindt verweerder dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
Zorgvuldigheid
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van eiser heeft gebaseerd op een onzorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, eiser medisch onderzocht en de informatie van de behandelend sector meegewogen. De door eiser genoemde klachten zijn op een kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, bevat geen tegenstrijdigheden en is voldoende begrijpelijk.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Eiser heeft whiplashklachten in zijn nek en schouder, rugklachten, hoofdpijn en duizeligheid. De rugklachten stralen uit naar zijn benen, tot aan zijn knie. De pijnklachten in de nek en schouder stralen uit tot beide ellebogen. Daarnaast is er eerder PTSS vastgesteld bij eiser en is er sprake van een verhoogde spanning, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. Volgens eiser is er ten onrechte geen of een te geringe beperking aangenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht, handelingstempo, het persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Ook is er ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. In de rapporten van 13 november 2019 en van 5 februari 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er bij eiser sprake is van een somatoforme stoornis en aspecifieke tendomyogene klachten in de nek-, schouder- en rugregio. Hier is rekening mee gehouden door beperkingen aan te nemen op zware nek-, schouder- en rugbelasting, zware trillingen, frequent buigen, zwaar duwen, trekken, tillen en dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, duurbelasting in het lopen, zitten, staan en boven schouderhoogte actief zijn, diep buigen in de duurbelasting en klimmen op een ladder. Daarnaast is bij het vaststellen van de beperkingen nadrukkelijk ook rekening gehouden met de subjectief ervaren klachtenlast.
7. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid is rekening gehouden met de afgenomen mentale flexibiliteit, afgenomen stressbelastbaarheid en afgenomen emotionele belastbaarheid. Er zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van frequente deadlines, productiepieken, werk met hoog handelingstempo, zich flexibel aanpassen aan sterk wisselende mogelijkheden en omstandigheden, directe conflicthantering, werk met verhoogd persoonlijk risico, het hanteren van emotionele problemen van derden en het dragen van eindverantwoordelijkheid. Verder is eiser beperkt geacht voor nachtwerk. Omdat er geen sprake is van een tijdsintensieve behandeling of sterk energetische beperkende aandoening is er geen reden om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er bij eiser geen sprake is van een ernstige psychopathologie waarbij verdergaande beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid passend zijn. Er is ook geen sprake van een aandoening waarbij een sterke beperking ten aanzien van het handelingstempo valt vast te stellen. Er is ook geen sprake van cognitieve schade, waarbij beperkingen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht aangenomen moeten worden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Hij heeft daarbij voldoende rekening gehouden met de klachten van eiser en voldoende gemotiveerd waarom hij geen verdergaande beperkingen heeft vastgesteld. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, waarin steun kan worden gevonden voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat eiser meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen.
Arbeidskundige beoordeling
9. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voert eiser aan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. De geduide functies leveren een overschrijding van zijn belastbaarheid op de items veelvuldig reiken, gebogen actief zijn, 8 uur per dag zitten, boven schouderhoogte actief zijn, langdurig achtereen zitten en het zeer nauwkeurig en gecoördineerd werken.
10. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de medische beoordeling juist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 11 december 2019 en 9 maart 2020 per functie voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De rechtbank kan zijn redeneringen en conclusies volgen en oordeelt dat het bestreden besluit voorzien is van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. Eiser moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
Conclusie
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van
5 juni 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.