In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2020 het verzoek tot wraking van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen ongegrond verklaard. Verzoeker, die betrokken was bij zowel een dagvaardingsprocedure als een verzoekschriftprocedure, stelde dat de rechter niet onpartijdig was. Hij voerde aan dat de rechter een e-mail van hem had genegeerd en dat de rechter en de advocaat van de tegenpartij elkaar in de privésfeer zouden kennen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het over het hoofd zien van een processtuk niet kan worden aangemerkt als vooringenomenheid. De rechter had in zijn tussenvonnis van 7 oktober 2020 alsnog gereageerd op de e-mail van verzoeker, wat niet duidt op partijdigheid. Bovendien was er geen bewijs dat de rechter en de advocaat elkaar in de privésfeer kenden. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren, werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier. De procedures van verzoeker zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing.