ECLI:NL:RBMNE:2020:4888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
511191 / HA RK 20-255 en 511206 / HA RK 20-256
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard wegens gebrek aan vooringenomenheid en schending van de wet

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2020 het verzoek tot wraking van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen ongegrond verklaard. Verzoeker, die betrokken was bij zowel een dagvaardingsprocedure als een verzoekschriftprocedure, stelde dat de rechter niet onpartijdig was. Hij voerde aan dat de rechter een e-mail van hem had genegeerd en dat de rechter en de advocaat van de tegenpartij elkaar in de privésfeer zouden kennen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het over het hoofd zien van een processtuk niet kan worden aangemerkt als vooringenomenheid. De rechter had in zijn tussenvonnis van 7 oktober 2020 alsnog gereageerd op de e-mail van verzoeker, wat niet duidt op partijdigheid. Bovendien was er geen bewijs dat de rechter en de advocaat elkaar in de privésfeer kenden. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren, werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier. De procedures van verzoeker zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummers/rekestnummers: 511191 / HA RK 20-255 en 511206 / HA RK 20-256
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 10 november 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte van 16 oktober 2020 van verzoeker met daarin opgenomen het wrakingverzoek gericht tegen mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, kantonrechter bij deze rechtbank;
  • een brief van mr. R.M. Vermaire, gemachtigde van de gedaagde partij in de dagvaardingszaak, van 28 oktober 2020;
  • een e-mail van verzoeker met bijgevoegd 9 bijlagen van 28 oktober 2020;
  • de schriftelijke reactie van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen van 29 oktober 2020;
  • een brief van mr. R.M. Vermaire van 2 november 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 3 november 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen de verzoeker en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen. Verzoeker heeft de op de zitting bezwaar gemaakt tegen het voegen in het wrakingsdossier van de brief van mr. R.M. Vermaire van 2 november 2020. Deze brief is volgens hem te laat ingebracht. Hij heeft de wrakingskamer gevraagd geen acht op de brief te slaan. De wrakingskamer heeft op de zitting laten weten hier in de beslissing op terug te komen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.P.H. van Driel van Wageningen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de dagvaardingsprocedure met het zaaknummer 8432327 UC EXPL 20-2576 en in de verzoekschriftprocedure met het zaaknummer 8410574 UE VERZ 20-97. In de dagvaardingsprocedure heeft verzoeker de heer [A] gedagvaard. In de verzoekschriftprocedure is [bedrijf] B.V. de verweerder.
2.2.
Verzoeker heeft ten aanzien van de dagvaardingsprocedure het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Op 23 juni 2020 heeft verzoeker een e-mail gestuurd aan de rechtbank met een vraag over correspondentie aan de rechtbank die zou zijn ingebracht door de gedaagde partij, buiten verzoeker om. Een reactie is toen uitgebleven. De rechter heeft in deze zaak op 7 oktober 2020 een tussenvonnis gewezen. In overweging 2.1 van dit vonnis heeft de rechter pas gereageerd op de e-mail van 23 juni 2020. Daarnaast heeft de gedaagde partij tweemaal uitstel gekregen voor het indienen van een conclusie van antwoord. In overweging 2.2 van het vonnis gaat de rechter in op de competentie van de rechter als kantonrechter. De gedaagde partij zou namelijk hebben aangevoerd dat een vordering van onbepaalde waarde moet worden voorgelegd aan de handelskamer van de afdeling civiel recht en niet aan de kantonrechter. De rechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten waarom de kantonrechter wel of niet bevoegd is in deze zaak. Volgens verzoeker heeft de rechter het dossier blijkbaar niet gelezen omdat verzoeker op 23 maart 2020 een herstelexploot heeft laten betekenen waarin staat dat de vordering geen hogere waarde zal vertegenwoordigen dan maximaal € 25.000, waardoor de kantonrechter wel bevoegd is. Gelet op bovenstaande heeft verzoeker daarom niet de indruk dat de rechter het dossier goed heeft gelezen en serieus naar deze zaak heeft gekeken. De rechter heeft hierdoor de schijn gewekt dat hij niet onpartijdig is.
2.3.
In verband met de verzoekschriftprocedure heeft verzoeker het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Hij heeft een sterk vermoeden dat de rechter beide zaken naar zich toegetrokken heeft. Hoewel [bedrijf] B.V. in deze procedure een andere gemachtigde heeft, heeft mr. Vermaire regelmatig ook opgetreden als advocaat namens [bedrijf] B.V. Daar komt bij dat volgens de informatie van verzoeker de rechter en mr. Vermaire elkaar kennen uit de privésfeer. Mede gelet op de wraking in de dagvaardingsprocedure en omdat [A] voormalig directeur is van [bedrijf] B.V. is dat reden voor verzoeker om de rechter ook in deze zaak te wraken.
2.4.
Op de zitting heeft verzoeker nog aangevoerd dat uit de schriftelijke reactie van de rechter blijkt dat hij na indiening van het wrakingsverzoek het dossier nog heeft ingezien. Dit is in strijd met artikel 37 lid 5 Rv waarin staat dat aanstonds na een verzoek tot wraking de behandeling wordt geschorst.
2.5.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de e-mail van 23 juni 2020 in eerste instantie aan zijn aandacht is ontsnapt. Nadat de e-mail alsnog onder zijn aandacht was gekomen, heeft hij de correspondentie in de zaak bekeken en zijn reactie daarop verwoord in het tussenvonnis van 7 oktober 2020. Het herstelexploot, dat zich wel in het dossier bevindt, heeft hij toen gemist. Dit is echter geen grond voor wraking. Wat betreft het feit dat hij zowel de dagvaardingsprocedure als verzoekschriftprocedure naar zich zou hebben toegetrokken, heeft de rechter toegelicht dat hij geen invloed heeft op de zaken die hem toebedeeld worden. Dit gebeurt door de planners van de rechtbank. Hij wijst er op dat de beslissingen tot uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord niet door hem genomen zijn. Tot slot heeft de rechter laten weten mr. Vermaire niet te kennen in de privésfeer.
2.6.
Mr. Vermaire heeft in de brief van 28 oktober 2020 laten weten dat hij de rechter niet kent in de privésfeer. In de brief van 2 november 2020 heeft Vermaire uitgelegd dat hij twee keer om uitstel heeft verzocht voor het indienen van de conclusie van antwoord en dat in overeenstemming met het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton heeft gekregen.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer gaat voorbij aan het bezwaar van verzoeker tegen de brief van 2 november 2020 van mr. Vermaire. In het wrakingsprotocol staat geen termijn genoemd voor het indienen van stukken. Ook staat in de uitnodigingsbrieven aan verzoeker en betrokken partijen niets opgenomen over het indienen van stukken. Mr. Vermaire heeft daarom niet in strijd gehandeld met het wrakingsprotocol. Daarnaast is verzoeker niet in zijn belangen geschaad door het voegen van deze brief in het wrakingsdossier nu de brief, die ziet op reeds bekende feiten en omstandigheden, besproken is op de zitting van de wrakingskamer en verzoeker daar op heeft kunnen reageren.
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.5.
De eerste wrakingsgrond ziet op het niet lezen van het dossier door de rechter. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie en op de zitting erkend dat hij de e-mail van 23 juni 2020 niet had gelezen en deze e-mail pas heeft opgemerkt ten tijde van het maken van het vonnis van 7 oktober 2020. Daarnaast heeft de rechter erkend dat hij ten tijde van het maken van dit vonnis het herstelexploot waarin de vordering van verzoeker was gemaximeerd tot € 25.000 over het hoofd heeft gezien. Om te beginnen kan het over het hoofd zien van een stuk uit het procesdossier, gezien het onopzettelijk karakter daarvan, moeilijk beschouwd worden als een uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees voor het koesteren van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Daarbij komt dat de rechter in zijn vonnis van 7 oktober 2020 alsnog een beslissing heeft genomen naar aanleiding van de e-mail van verzoeker van 23 juni 2020 en de vraag over zijn bevoegdheid in afwachting van de uitlatingen van partijen vooralsnog open gelaten heeft. Die inhoud van het vonnis verdraagt zich naar het oordeel van de wrakingskamer slecht met vooringenomenheid van de rechter.
3.6.
De beslissingen op de verzoeken tot uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord zijn genomen in overeenstemming met het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Verzoeker heeft niet kunnen uitleggen waarom deze beslissingen ondanks dat toch als een blijk van vooringenomenheid van de rechter zijn op te vatten. Reeds om die reden is het verzoek tot wraking van de rechter niet op deze grond niet toewijsbaar.
3.7.
Ook de volgende wrakingsgrond slaagt naar het oordeel van de wrakingskamer niet. Niet is gebleken dat de rechter de hand heeft gehad in de toedeling aan een rechter van de zaken van verzoeker. Een grond tot wraking valt hier niet te vinden.
3.8.
Over de wrakingsgrond dat de rechter mr. Vermaire in de privésfeer zou kennen overweegt de wrakingskamer als volgt. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij een buurman kent die weet dat de rechter en mr. Vermaire bij elkaar in de buurt wonen en dat zij gezamenlijk de buurtbarbecue bijwonen. Bij deze suggestieve stelling is het gebleven. Daar tegenover staat dat zowel de rechter als mr. Vermaire aangeeft de ander niet in de privésfeer te kennen. De wrakingskamer komt tot de slotsom dat op dit punt geen grond voor wraking bestaat.
3.9.
Verzoeker heeft op de zitting nog naar voren gebracht dat de rechter ondanks de geschorste behandeling van de zaken waarin is gewraakt toch nog het dossier ter hand heeft genomen. Dit is volgens hem in strijd met artikel 37 lid 5 Rv. De rechter heeft toegelicht dat hij de dossiers nog heeft ingezien zodat hij zijn reactie op het wrakingsverzoek kon formuleren. De wrakingskamer is van oordeel dat het inzien van het dossier door de rechter na het indienen van het verzoek tot wraking niet als schending van de wet moet worden aangemerkt. Artikel 37 lid 5 Rv ziet namelijk op schorsing van de behandeling van een zaak. Met andere woorden: de rechter mag in beginsel geen handelingen meer verrichten of beslissingen nemen in de onderliggende zaak. Inzage nemen in het dossier met het oog op het schrijven van een reactie op het wrakingsverzoek valt daar niet onder. Als verzoeker heeft bedoeld de rechter ook op deze grond te kunnen wraken dan slaagt hij daar niet in.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is ingediend, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met de zaaknummers 8432327 UC EXPL 20-2576 en 8410574 UE VERZ 20-97 dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. J.G. Nicholson als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.