4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 29 februari 2020, omstreeks 01.35 uur (
de rechtbank begrijpt: 1 maart 2020), stond ik buiten voor mijn woning aan de [adres] te [woonplaats] , met twee vrienden: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]).Wij hoorden een auto de straat in rijden. [slachtoffer 2] zei tegen mij en [slachtoffer 3] : "Dat is [verdachte] " (
de rechtbank begrijpt: verdachte). De auto stopte vlak voor mijn woning en ik zag dat het raam van de bijrijderskant open stond. Ik herkende [verdachte] meteen. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand een zwart vuurwapen op ons richtte. Ik riep meteen: "Bukken!". Ik hoorde een schot en samen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn wij in mijn woning gerend en zijn we op de grond gaan liggen.
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 29 februari 2020 omstreeks 23.30 uur was ik aan de [adres] te [woonplaats] . Ik was hier op bezoek bij [slachtoffer 1] . Ik ben met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar buiten gelopen aan de voorzijde van de woning. Omstreeks 01.35 uur (
de rechtbank begrijpt: op 1 maart 2020) stonden wij voor de woning te roken. Wij hoorden een auto de straat in komen. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat van het voertuig. Ik herkende hem direct aan zijn gezicht. Ik zag dat hij een
roze ballon in zijn mond had.Ik zag dat hij zijn rechterarm gestrekt had en naar onze kant wees. Ik zag direct dat hij een vuurwapen in zijn rechterhand vasthield en hiermee op ons aan het richten was. Hierop riep [slachtoffer 1] dat wij moesten bukken. Toen hoorde ik een harde knal. Op het moment dat [verdachte] langsreed stond er voor de woning een voertuig geparkeerd. Op het moment dat ik het vuurwapen in zijn hand zag reed hij nog net achter het voertuig. Op het moment van het schot kwam hij er net achter vandaan.
[slachtoffer 2]heeft als getuige bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Heeft [verdachte] u in de ogen aangekeken?
Ja, wel heel even.
Wat heeft u gezien?
Dat hij langs reed en mij aankeek.
Verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 1 maart 2020 omstreeks 01.42 uur kregen wij van de centralist van de regionale
meldkamer Midden Nederland de opdracht te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar zou zijn geschoten. Omstreeks 01.48 uur kwamen wij ter plaatse op de plaats delict. Daar werden wij direct aangesproken door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . De jongens vertelden dat zij zien dat [verdachte] vanaf de bestuurderskant een zwart vuurwapen op hen richt en via de bijrijderskant eenmaal richting de jongens schiet. [slachtoffer 2] heeft bij defensie gewerkt en weet zeker dat dit een Glock betrof. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb gezocht naar inslag aan de voorzijde van de woning. Ik zag een inslagpunt boven het meest linker keukenraam, gezien vanaf de straatzijde. Ik zal hiervan een foto bijvoegen (foto 1). Ik zag voor de woning een Peugeot geparkeerd staan. Ik zag dat er aan de bestuurderskant een inslag zat in de vorm van een cirkel. Ik zal hiervan foto's bijvoegen (foto 2a en 2b).
Ter terechtzitting op 28 oktober 2020 heeft verdachte verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben in mijn auto gestapt. Het vuurwapen lag in het dashboardkastje. Toen ik daar aankwam zocht ik de auto van de vader van [slachtoffer 1] . Ik reed er stapvoets naar toe en toen ik daar was, schoot ik.
Bewijsoverwegingen feit 1
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken.
- In de nacht van 29 februari 2020 op 1 maart 2020 is verdachte in zijn auto naar de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [woonplaats] gereden;
- verdachte had een vuurwapen en munitie bij zich;
- in het parkeervak voor de woning aan de [adres] in [woonplaats] stond op dat moment een personenauto geparkeerd;
- op het moment dat verdachte in zijn auto voorbij bovengenoemde woning en de geparkeerde personenauto rijdt, bevinden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zich voor die woning;
- er is oogcontact geweest tussen [slachtoffer 2] en verdachte;
- verdachte heeft vanuit zijn auto, door het raam aan de passagierskant, met een vuurwapen richting [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] geschoten.
Gebruik verklaring [slachtoffer 2]
heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd. Vlak na het incident ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in zijn aangifte, als getuige bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 28 oktober 2020. Deze verklaringen wijken op verschillende punten van elkaar af. In zijn verklaringen ten overstaan van de politie – afgelegd vlak na, en een aantal uur na de schietpartij – verklaart hij dat hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had en dit op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en hem richtte. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] in zijn aangifte uitgelegd waarom hij zo zeker wist dat het een vuurwapen betrof, namelijk omdat hij bij de marechaussee heeft gewerkt en vuurwapens daardoor herkent. Ook tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die vlak na de schietpartij ter plaatse zijn gekomen, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen op hen richtte. Hij wist tevens zeker dat het een vuurwapen van het merk Glock betrof. Hij heeft dit vuurwapen herkend omdat hij bij defensie heeft gewerkt. Op 2 juni 2020 is [slachtoffer 2] op deze verklaring teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet heeft
geziendat verdachte het vuurwapen op hen richtte, maar heeft hij verklaard dat hij dit alleen van [slachtoffer 1] heeft
gehoord. Tijdens zijn verhoor ter terechtzitting van 28 oktober 2020 heeft [slachtoffer 2] dit eveneens verklaard. De rechtbank acht de eerste twee afgelegde verklaringen van
[slachtoffer 2] betrouwbaar, gelet op het moment van het afleggen van die verklaringen en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] gedetailleerd heeft verklaard dat hij het type vuurwapen herkende en waardoor hij tot die herkenning in staat was. De rechtbank acht deze verklaringen daarom als zodanig bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen die [slachtoffer 2] op dit onderdeel heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 28 oktober 2020 acht de rechtbank daarentegen ongeloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 2] bij de politie en ook op de zitting van 28 oktober 2020 heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een roze ballon in zijn mond had. Dat moment en het moment waarop te zien is geweest dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had, hebben elkaar direct opgevolgd. De rechtbank vindt het dan ook onaannemelijk dat [slachtoffer 2] wel heeft gezien dat verdachte een ballon in de mond had, maar niet dat hij een vuurwapen in zijn hand had.
Opzet op de dood
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe verdachtes handelingen juridisch moeten worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord of doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het van het leven beroven van de aangevers. Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte de volle opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte willens en wetens op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten om (één van) hen daarbij te doden.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden en hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Door met een vuurwapen te schieten in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl zij zich op beperkte afstand van verdachte bevonden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van hen geraakt zou worden door de afgevuurde kogel en als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vlak voordat hij de kogel afvuurde oogcontact heeft gehad met [slachtoffer 2] . Daarbij moet hij, gelet op de beperkte afstand, de aanwezige hoeveelheid (kunst)licht en het feit dat hij wist dat [slachtoffer 1] daar woonde, hebben gezien dat [slachtoffer 2] samen met andere personen buiten stond. Ook [slachtoffer 1] , die naast [slachtoffer 2] stond, heeft verdachte gezien. Verdachte wist dan ook op het moment dat hij schoot dat er meerdere personen voor de woning van aan de [adres] stonden. Door desondanks met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] te schieten, heeft verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Dat verdachte daarbij niet hen maar ‘slechts’ de tussen hen en verdachte in geparkeerde auto heeft geraakt doet daaraan niet af.
Alternatief scenarioDe verdediging heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 als alternatief scenario aangevoerd dat verdachte bewust op de voorruit van de auto heeft geschoten om een signaal af te geven aan [slachtoffer 1] , maar dat hij daarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die achter de auto stonden, niet heeft gezien. Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen, acht de rechtbank het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Vrijspraak voorbedachten radeVoor het bewijs van poging tot moord dient vast te staan dat de persoon die een ander van het leven probeerde te beroven dit heeft gedaan ‘met voorbedachten rade’. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat voor bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte van tevoren wist dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (allen) op het adres aanwezig waren en evenmin dat zij voor de woning zouden staan op het moment dat verdachte daar langs zou rijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter wel dat verdachte enkele seconden voordat hij met het vuurwapen heeft geschoten, heeft gezien dat er personen voor de woning stonden. Gelet op het voorgaande kan slechts vast gesteld worden dat sprake is geweest van een korte tijdspanne – namelijk enkele seconden – tussen het besluit in de richting van deze personen te schieten en de daadwerkelijke uitvoering. Het procesdossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het incident van plan was om (te proberen) hen te vermoorden. De rechtbank acht het voorgaande onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en zal verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.
ConclusieNaar het oordeel van de rechtbank kan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2020;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] ;
- rapport munitieonderzoek d.d. 23 juli 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van een schietincident in Hilversum op 1 maart 2020.
[slachtoffer 4]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van bedreiging.Op 12 februari 2020 kreeg ik een foto waarop te zien was dat twee personen met een bivakmuts met pistool stonden. De foto wordt bij de aangifte gevoegd, zie bijlage 1.Op 17 februari 2020 kreeg ik via snapchat een bericht van [verdachte] waarin hij zegt: "Ik maak jou kapot", zie bijlage 6. Ik ben heel bang voor [verdachte] geworden omdat hij mij iets aan gaat doen als ik hem de negenhonderd euro niet betaal. Ik weet dat [verdachte] in het bezit is van een vuurwapen. Ik zat met [verdachte] in zijn auto en ik zag dat [verdachte] een zwart wapen tevoorschijn haalde. [verdachte] zei: “dit is een echt pistool”. Ik weet niet waar [verdachte] toe in staat is zeker omdat hij verslaafd is aan lachgas, waarvan hij agressief wordt.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de aangifte van [slachtoffer 4] voor en vraagt mij of het klopt dat ik haar op 12 februari 2020 de foto heb gestuurd die als bijlage 1 bij haar aangifte in het procesdossier zit. Dat klopt, die heb ik haar gestuurd. U, voorzitter, vraagt mij of ik [slachtoffer 4] op 17 februari 2020 via Snapchat “Ik maak jou kapot” heb gestuurd. Dat klopt ook.
Bewijsoverweging feit 3Vrijspraak tweede gedachtestreepje
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd. In de aangifte van [slachtoffer 4] heeft zij het volgende verklaard: “Ik
hoorde[verdachte] zeggen dat als ik de negen honderd euro niet binnen zeven dagen zou betalen ik dan een probleem zou hebben. Ik
hoorde[verdachte] zeggen dat ik mijn sloten maar moest controleren omdat hij binnenkort zou langskomen.” Verdachte is echter ten laste gelegd dat hij deze bewoordingen via een WhatsAppbericht naar aangeefster heeft gestuurd. De rechtbank stelt vast dat dit WhatsAppbericht niet in het procesdossier is opgenomen. Het procesdossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte deze ten laste gelegde uitlatingen via een WhatsAppbericht jegens [slachtoffer 4] heeft gedaan.
Redelijke vrees
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar zou worden mishandeld. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte bewezenverklaarde uitlatingen als bedreigend kunnen worden gekwalificeerd. Daarnaast zijn de door verdachte jegens aangeefstere gedane uitlatingen onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangeefster de vrees voor het misdrijf waarmee werd gedreigd redelijkerwijs kon ontstaan. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [slachtoffer 4] ook blijkt dat zij heeft gezien dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen, zij heel erg bang voor verdachte is geworden en denkt dat hij haar echt iets zou (kunnen) aandoen.
[slachtoffer 5]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 6 februari 2020 heb ik met hem
(de rechtbank begrijpt: verdachte)afgesproken te Hilversum. Ik zei tegen hem dat hij een lachgasjunk was. Ik zag aan zijn gezichtsuitdrukking dat hij boos werd. Ik hoorde hem zeggen "ik kan je hier doodslaan voor al die mensen". Op 10 februari 2020 kreeg ik appjes met de volgende teksten "als een lijn naar jou leidt blaas ik je hele huis op. zorg maar dat het niet naar jou leidt anders". Ik voelde me bedreigd. Ik weet dat hij in het bezit is van een vuurwapen. Ik weet niet waartoe hij in staat is.
Als bijlage van een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] is onder andere het volgende WhatsAppgesprek opgenomen van 10 februari 2020 tussen aangeefster (A) en verdachte (V):
A: Kijk hoe je praat toen ik me sleutel op kwam halen
A: Ik sla je hier dood voor al die mensen
V:Kijk wat jij zegt
V: Jij noemt mij
V: Junkie”
V: Als 1
V: Lijn lijd nAar jou
V: Blaas ik je hele huis op
V: Zorg maar
V: Dat het niet naar jou lijd
Bewijsoverweging feit 4Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewoordingen "ik kan je hier doodslaan voor al die mensen" niet heeft geuit, maar dat hij zou hebben gezegd dat hij aangeefsters tanden uit haar mond zou slaan. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk, gelet op het in de bewijsmiddelen opgenomen WhatsAppgesprek tussen aangeefster en verdachte. Dit opgenomen WhatsAppgesprek, waarin aangeefster aan verdachte appt wat hij eerder tegen haar heeft gezegd, ondersteunt de verklaring van aangeefster.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de onder feit 4 ten last gelegde bewoordingen jegens [slachtoffer 5] heeft geuit. De door verdachte gedane uitlatingen kunnen als bedreigend worden gekwalificeerd. De uitlatingen zijn op zichzelf van dien aard dat zij bij aangeefster de redelijke vrees kunnen doen ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Daarnaast zijn deze onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangeefster die vrees redelijkerwijs kon ontstaan. Een en ander volgt ook uit de aangifte van [slachtoffer 5] waarin zij verklaart dat zij zich daadwerkelijk bedreigd voelde, omdat zij niet weet waartoe verdachte in staat is en weet dat hij over een vuurwapen beschikt.
Bewijsmiddelen feit 5 primair en 6
[slachtoffer 6]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 februari 2020 reed ik samen met mijn vriend [getuige] op mijn scooter te Hilversum. Ik zag voor ons een zwarte Volkwagen Polo rijden. Ik zei tegen [getuige] dat hij er maar voorzichtig voorbij moest gaan. Toen we de Polo passeerden zag ik achter het stuur een man zitten. Nu ging de Polo vlak achter ons rijden. Ik denk dat de afstand ongeveer 20 centimeter was. Ik noem dit bumperkleven. Toen we op de Anthony Fokkerweg reden, zag, hoorde en voelde ik dat de Polo tegen ons aanreed.Ik voelde een kleine schok en ik hoorde een krakend geluid. [getuige] stopte de scooter. Ik zag dat de Polo nog zo'n 20 tot 25 meter doorreed. Ik zag dat de bumper van mijn scooter rondom de kentekenplaat gescheurd was. Ik zag dat er uit mijn linker achterlamp een stukje glas was. Ik liep naar de Polo toe, die inmiddels stilstond. Omdat de bestuurder zich zo asociaal gedragen had, pakte ik direct mijn telefoon. Ik maakte een foto van zijn kentekenplaat. Ik was bang dat de bestuurder weg zou rijden. Ik zag dat de bestuurder op mij af kwam vliegen. Ik hoorde de bestuurder: "Kankerhoer, wat denk jij zo maar foto's maken" schreeuwen. Vervolgens zag en voelde ik dat de bestuurder aan mijn telefoon begon te trekken. Vervolgens zag en voelde ik dat de man mij met een volle vuist onder mijn navel sloeg. Plotseling zat hij in zijn auto. De man had mijn telefoon alsnog te pakken gekregen. Ik ben in de deuropening van de Polo gaan staan. Plotseling zag en voelde ik dat de man mij bij mijn keel vastpakt. Ik voelde dat de man mijn keel dichtkneep. Ik voelde pijn aan mijn keel door de druk van de vingers van de man. Ik voelde dat de man mij achterover duwde terwijl hij mijn keel vasthield. Tegelijkertijd voelde ik een harde schop tegen mijn linker scheenbeen. Ik voelde dat ik achterover viel door de forse duw die ik van de man kreeg. Ik voelde dat ik met mijn hoofd op de straat terecht kwam. Ik voelde dat ik met de linkerzijde van mijn lichaam op de grond terecht kwam. Ik voelde pijn aan de linkerzijde van mijn lichaam.
[getuige]is bij de politie als getuige gehoord. Hij heeft onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op 20 februari 2020 was ik onderweg op de scooter. Ik reed als bestuurder en mijn vriendin [slachtoffer 6] , zat bij mij achterop.Ik voelde dat de Polo tegen de achterkant van de scooter aan reed. Ik hoorde ook de klap en het geluid van brekend plastic. Dat was dus nog tijdens het rijden. Ik ben toen gestopt. Ik zag dat de Polo om ons heen reed en een paar meter verderop stil ging staan. Toen stapte [slachtoffer 6] af en maakte een foto van het kenteken van de auto. Ze maakte de foto met haar mobiele telefoon. Ik zie dat die man uit de auto stapt en naar [slachtoffer 6] toe vliegt. Ik bedoel daarmee dat hij snel bewoog en vlot naar [slachtoffer 6] toe liep en ook dicht bij haar ging staan. Ik zag dat hij naar de telefoon van [slachtoffer 6] greep en zo trokken ze beiden aan die telefoon. Ik zag dat die man met zijn rechter vuist [slachtoffer 6] in de buik stompt. Dat deed hij best hard. Ik zag dat [slachtoffer 6] viel, of in elkaar zakte. Ze kwam op de grond terecht. Ik zag meteen dat [slachtoffer 6] weer was opgestaan en die ging in de deuropening van de auto staan. Meteen werd [slachtoffer 6] gegrepen door die man en onderuit geschopt. Die man greep haar met een hand bij haar keel. Hij schopte haar met een soort beenveeg en gaf haar een zet en daardoor viel [slachtoffer 6] weer op de grond. Ze viel op haar zij en heup. Ik zag dat de man weer in de auto stapte en weg reed.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben betrokken geweest bij het incident dat op 20 februari 2020 in Hilversum heeft plaatsgevonden. De scooter reed vlak voor mij. Ik heb aangeefster ingehaald op de scooter. Toen ik haar voorbij was zag ik dat zij half ten val kwam. Toen kwam zij naar mijn auto gerend en maakte zij stiekem een foto van mijn kenteken. Het werd zwart voor mijn ogen. Toen heb ik de telefoon met geweld uit haar handen getrokken. Ik heb haar meerdere keren geduwd. Uiteindelijk lukte het mij om weg te rijden met de telefoon.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging feit 5 primair
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 februari 2020 met zijn auto tegen aangeefster en getuige [getuige] – die samen op een scooter reden – is aangereden. Aangeefster heeft vervolgens met haar telefoon een foto van het kenteken van verdachte gemaakt, waarop verdachte woedend uit zijn auto is gestapt, tegen aangeefster heeft geschreeuwd en heeft geprobeerd de telefoon uit de handen van aangeefster te pakken, kennelijk om de foto van de telefoon te verwijderen. Daarbij is een worsteling ontstaan waarin verdachte aangeefster op de ten laste gelegde wijzen heeft mishandeld. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring, temeer nu die ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Uiteindelijk heeft verdachte de telefoon te pakken gekregen en is hiermee weggereden. De rechtbank is van oordeel dat de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op het moment dat verdachte de telefoon van aangeefster had afgepakt – en daarmee zelfs is weggereden – heeft hij immers als heer en meester over die telefoon beschikt en was de diefstal van de telefoon voltooid. Dat verdachte de telefoon op enig moment heeft teruggegeven doet aan de reeds voltooide diefstal geen afbreuk.
Bewijsoverweging feit 6
Het door de raadsman gevoerde verweer, dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat verdachte een aanrijding had veroorzaakt en dat daarbij schade was veroorzaakt, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Zowel aangeefster als de getuige [getuige] hebben immers verklaard dat de auto heel dicht achter hen reed en hen vervolgens van achteren heeft geraakt. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat de scooter vlak voor hem reed en hij heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster half ten val kwam.
De rechtbank is dan ook van oordeel dan het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.