ECLI:NL:RBMNE:2020:488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
234036-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heling, vuurwapen en munitiebezit; Toepassing jeugdstrafrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2020, is de verdachte, geboren in 2000, beschuldigd van heling en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voort uit een incident op 28 september 2019 in Hilversum, waar de verdachte een revolver en 45 scherpe patronen in zijn bezit had, evenals een bromfiets die hij samen met een ander had geheeld. Tijdens de terechtzitting op 28 januari 2020 heeft de verdachte de feiten bekend, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van de politie zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, maar dat er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid vanwege zwakbegaafdheid. Dit werd bevestigd door een psychologisch rapport. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen en legde een jeugddetentie van 18 weken op, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen, omdat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, langer was dan de opgelegde jeugddetentie. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de rechtbank de noodzaak van behandeling en begeleiding benadrukte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/234036-19; 21/000520-17 (tul) en 21/005280-17 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] ,
gedetineerd in / verblijvende in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de laatstelijk gehouden terechtzitting van 28 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, alsmede [A] van de William Schrikker Groep naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 28 september 2019 te Hilversum een revolver en 45 scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
2.
op 28 september 2019 te Hilversum, samen met een ander, een bromfiets heeft geheeld;
3.
op 28 september 2019 te Hilversum een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen.
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2019, genummerd PL0900-2019290454-39, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina 84 en 85;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning van 28 september 2019, genummerd PL0900-2019290454-24, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina 55 en 57.
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2019, genummerd PL0900-2019290454-2, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisanten, pagina 9 en 10;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 28 september 2019, genummerd PL0900-2019290454-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [B] , pagina 11.
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2019, genummerd PL0900-2019290454-33, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina 26;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning van 28 september 2019, genummerd PL0900-2019290454-24, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina 55 en 57.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 28 september 2019 te Hilversum, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver (van origine gasrevolver, het merk Röhm, model Little Joe, kaliber 6mm flobert omgebouwd naar een scherpschietende revolver kaliber .22) en
- 45 bijbehorende (scherpe) patronen, kaliber .22
voorhanden heeft gehad;
2
op 28 september 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een bromfiets (merk Piaggio, type C38) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3
op 28 september 2019 te Hilversum, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 2:
medeplegen van opzetheling.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is, met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde, een rapport psychologisch onderzoek opgemaakt van 5 december 2019 door dr. [C] onder supervisie van drs. L. Heukelom , GZ-psycholoog.
Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, die ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Passend bij de zwakbegaafdheid heeft verdachte veel moeite om (complexe) sociale situaties te overzien en handelt hij impulsief. Wat betreft de heling wordt geadviseerd om dit verdachte verminderd toe te rekenen. Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de daarbij behorende patronen kan wel geheel aan verdachte worden toegerekend omdat hij op de hoogte is van het feit dat dit illegaal is en hij, ondanks zijn beperkte cognitieve vermogens, meerdere keren heeft kunnen beslissen om deze voorwerpen niet in bezit te nemen of hier afstand van te doen.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over. Voor het onder 3 bewezen verklaarde (het voorhanden hebben van een boksbeugel) komt de rechtbank tot dezelfde conclusie als met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde (het voorhanden hebben van een vuurwapen en patronen), zodat zij van oordeel is dat het hiervoor onder 1 en 3 bewezen verklaarde geheel en het onder 2 bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren en verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 24 weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de hoogte de op te leggen straf niet moet worden bepaald door de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, maar door de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Er moet aan verdachte een lagere onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast kan een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van op te leggen voorwaarden, zodat daar geen ruimte voor is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan heling van een brommer. Hij heeft op die manier meegewerkt aan de instandhouding van gepleegde criminaliteit. Ook heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie en een boksbeugel voorhanden gehad. Het baart de rechtbank zorgen dat hij hierover kon beschikken. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich waarvan de gevolgen desastreus kunnen zijn. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 november 2019 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
In het onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport wordt door de psycholoog geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft moeite om de risico’s van zijn eigen handelen in te schatten, handelt op momenten zonder nadenken en een pedagogische aanpak is noodzakelijk. Verwacht wordt dat verdachte zich nog verder kan ontwikkelen, zodat toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd is. Op basis van de gesignaleerde problematiek, namelijk de zwakbegaafdheid, de stoornis in cannabisgebruik, de ouder-kind relatieproblematiek en de leer- of onderwijsproblematiek, wordt ter preventie van recidive geadviseerd om behandeling en begeleiding in te zetten. Binnen behandeling zou dan aandacht moeten worden besteed aan de emotieregulatie, het versterken van de copingvaardigheden, de morele ontwikkeling en het middelengebruik van verdachte. Ook praktische hulp is geïndiceerd. Dit alles kan binnen de huidige reclasseringsmaatregel worden ingezet.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 24 januari 2020. De reclassering ziet risico’s in het sociale netwerk van verdachte. Verdachtes gehechtheid aan zijn autonomie en het gebrek aan structuur tijdens de opvoedsituatie maakten dat hij wisselend meewerkte aan hulpverlening. Toch liet hij de laatste maanden een positief beeld achter bij de William Schrikker Groep. Verdachte wil graag een nieuwe start maken en verder met de volwassenenreclassering. Hij staat open voor begeleiding vanuit de gemeente [.] en van [organisatie 1] . De kans op recidive wordt als hoog ingeschat als verdachte niet wordt begeleid en behandeld. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte zich in een fase bevindt waarin hij moet uitvinden wat hij wil gaan doen met zijn leven, hoe hij een vaste structuur kan krijgen en hoe hij een dagbesteding vindt die hem zingeving biedt. Deze factoren passen bij de ontwikkeling van een adolescent. Verdachte is afhankelijk van hulpverleners, kan niet zelfstandig wonen en er zijn aanwijzingen voor negatieve beïnvloeding. Begeleiding zou zowel door de jeugd- als door de volwassenenreclassering kunnen plaatsvinden. Geadviseerd wordt aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden 1) meldplicht bij de reclassering, 2) ambulante behandeling bij forensisch ACT-team [organisatie 2] , 3) meewerken aan begeleiding van gemeente [.] en 4) meewerken aan begeleiding van [organisatie 1] .
Ter terechtzitting is door de deskundige [A] verklaard dat er geen goede samenwerking was tussen verdachte en de William Schrikker Groep. Verdachte wil aan de slag met zichzelf en de begeleiding door de volwassenenreclassering zou meer kans van slagen kunnen hebben.
De straf
De rechtbank ziet, op grond van voornoemde rapportages van de deskundigen, in de persoonlijkheid van verdachte reden om recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht.
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor feiten van de Wet wapens en munitie en voor opzetheling die landelijk voor de straftoemeting zijn opgesteld (LOVS). Voor het voorhanden hebben van een echt vuurwapen wordt uitgegaan van een jeugddetentie vanaf zes weken en voor opzetheling van een taakstraf van dertig uren.
Alles afwegende, en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van achttien weken passend en geboden is. Een deel daarvan, namelijk zes weken, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Daarmee wordt beoogd verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank ziet de noodzaak van behandeling en begeleiding en zal daarom aan dit voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk 1) meldplicht bij de reclassering, 2) ambulante behandeling bij forensisch ACT-team [organisatie 2] , 3) meewerken aan begeleiding van gemeente [.] en 4) meewerken aan begeleiding van [organisatie 1] . Daarbij ziet de rechtbank in hetgeen door de deskundigen in de rapportages en ter terechtzitting naar voren is gebracht reden om de begeleiding te laten plaatsvinden door de volwassenenreclassering.
Evenals de raadsman ziet de rechtbank geen ruimte voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden, nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten daarvoor.
Bij (separate) beslissing van 28 januari 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder dezelfde voorwaarden als die de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel zal verbinden. Om te voorkomen dat de reclassering geen titel heeft om verdachte te begeleiden op het moment dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van zestig dagen na de einduitspraak of zoveel eerder als het vonnis onherroepelijk is.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 21/000520-17 en 21/005280-17) afwijzen. Reden daarvoor is dat verdachte 124 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, terwijl hem onvoorwaardelijke jeugddetentie van minder lange duur wordt opgelegd. Met het afwijzen van de vorderingen tot tenuitvoerlegging wil de rechtbank dit verdisconteren.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 18 weken;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
zes weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van forensisch ACT-team van polikliniek [organisatie 2] of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij zal meewerken aan begeleiding vanuit de gemeente [.] ;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij zal meewerken aan begeleiding van [organisatie 1] ;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/000520-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/005280-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van zestig dagen na de einduitspraak of zoveel eerder als het vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. H. den Haan en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Hilversum, een wapen en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver (van origine gasrevolver, het merk Röhm, model Little Joe, kaliber 6mm flobert omgebouwd naar een scherpschietende revolver kaliber .22) en/of
- 45, althans een of meerdere (bijbehorende) (scherpe) patronen, kaliber .22
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een bromfiets (merk Piaggio, type C38)
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Hilversum, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.