ECLI:NL:RBMNE:2020:4879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
16.145633.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige en verstrekking van pornografisch materiaal

Op 11 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 2003, en het verstrekken van pornografisch materiaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 in Lelystad ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Daarnaast heeft de verdachte meermalen pornografisch materiaal aan het slachtoffer getoond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een meldplicht als bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een gedeeltelijk voorwaardelijke straf passend was, gezien het taakstrafverbod dat van toepassing is. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente, maar de rechtbank heeft de overige vorderingen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van het causaal verband met de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.145633.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] . IJsselmeerpolder,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat mr. I. Djordjevic naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 in Lelystad, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
feit 2:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 in Lelystad meermalen pornografie heeft vertoond aan [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij met [slachtoffer] getongzoend heeft en dat zijn hand per ongeluk in haar broek is gegaan nadat hij zijn handen op haar heupen had gelegd. Hij heeft daarbij de bovenkant van haar billen aangeraakt. Haar borsten heeft hij niet betast. Ook heeft hij haar niet onder druk gezet om elkaar te ontmoeten.
Hij heeft haar wel een filmpje gestuurd waarop een stijve penis te zien is, maar dat was hij - voor zover hij het zich herinnert- niet zelf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [slachtoffer] (zakelijk weergegeven):
Ik doe aangifte namens mijn dochter [slachtoffer] , geboren op [2003] . [slachtoffer] vertelde mij dat [verdachte] bij haar op school kwam. Hij vroeg haar toen naar een kus. [2]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (zakelijk weergegeven):
Ik praat over [verdachte] . [verdachte] en ik zijn buren van elkaar. We wonen schuin tegenover elkaar in [woonplaats] . Hij heeft mij aangeraakt in mijn broek en in mijn shirt in mei 2017 vlak bij de school [school] . Het zoenen was eerst gewoon en in mijn nek en daarna tongzoenen. Hij deed zijn hand in mijn broek bij mijn kont, van achteren. Op de blote huid. Hij ging op een gegeven moment tijdens het zoenen in mijn shirt en in mijn bh zitten. Hij zat aan mijn borst. (…) Toen ging hij aan mijn borsten zitten. [3]
Ter terechtzitting op 28 oktober 2020 heeft verdachte verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft getongzoend. Hij had zijn handen op haar heupen gelegd, waarbij zijn hand in de broek van [slachtoffer] is gegaan en hij de bovenkant van haar billen heeft aangeraakt. [4]
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. Er is geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2020;
  • een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , pagina’s 32 en 33;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 60 en 63.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het betasten van de vagina of schaamstreek van [slachtoffer] zoals in feit 1 ten laste gelegd.
Verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij de borsten van [slachtoffer] heeft aangeraakt, maar [slachtoffer] heeft hier uitdrukkelijk over verklaard. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] , zodat ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode gelegen tussen 1 mei 2017 tot met 31 mei 2017 te Lelystad, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het ontuchtig
- betasten/aanraken van de billen en borsten van die [slachtoffer] en
- tongzoenen van die [slachtoffer] ;
2
in de periode gelegen tussen 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 te Lelystad, een video/film waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van 16 jaar,
- een foto/film van een ontbloot bovenlijf en stijve penis,

heeft verstrekt en aangeboden aan een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [2003] , van wie hij, verdachte wist dat deze jonger is dan 16 jaar.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
feit 2:
een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken en aanbieden aan een minderjarige van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht gedurende één jaar en een contactverbod met [slachtoffer] ;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen en het sturen van naaktbeelden aan zijn, destijds (bijna) veertienjarige, overbuurmeisje. Verdachte was op dat moment zelf 41 jaar. Hij heeft met haar getongzoend, heeft haar billen op de blote huid betast en heeft haar borsten aangeraakt. Verdachte wist hoe oud [slachtoffer] was, omdat hij haar heeft zien opgroeien en zij hem heeft verteld hoe oud ze is. Verdachte heeft alleen aan zichzelf gedacht en heeft er niet bij stil gestaan wat voor effect dit gedrag op een jong meisje heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name jeugdige slachtoffers van dit soort delicten, vaak nog lang nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat [slachtoffer] psychische gevolgen heeft ondervonden door het handelen van verdachte, blijkt uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer] ter zitting heeft afgelegd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Daarom moet de rechtbank rekeninghouden met het taakstrafverbod zoals genoemd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal daarom dan ook tot een andere straf komen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 september 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld;
- een reclasseringsadvies van 27 augustus 2020, uitgebracht door F. van der Groep, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het leven van verdachte de afgelopen tien jaar in het teken heeft gestaan van de zorg voor zijn zieke vader. Verdachte is veranderd van een man met veel sociale contacten en activiteiten in iemand die weinig contacten had en nauwelijks het huis uitkwam. Het contact met [slachtoffer] was volgens verdachte een lichtpuntje in zijn leven. Het psychosociaal functioneren is direct delictgerelateerd. Door het overlijden van zijn vader is de ernst van het psychosociaal disfunctioneren reeds afgenomen. Het risico op (seksuele) recidive wordt door de reclassering laag geschat. Wel heeft verdachte nog steeds problemen in die zin dat hij (nog) niet in staat is zijn leven weer volledig op te pakken. Ook dreigt hij zijn woning te verliezen omdat hem in een andere strafzaak een lange detentiestraf boven het hoofd hangt. Omdat het hem niet gelukt is zelf hulp in te schakelen voor zijn problemen, acht de reclassering een kort toezicht voor maximaal een jaar geïndiceerd. Forensische hulpverlening acht de reclassering niet nodig. De reclassering heeft daarom geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 20 december 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Ten aanzien van het door de officier van justitie geëiste contactverbod overweegt de rechtbank dat dit moeilijk te handhaven is, omdat verdachte en het slachtoffer schuin tegenover elkaar wonen. Bovendien heeft er de afgelopen periode geen substantieel contact plaatsgevonden, zodat de rechtbank geen noodzaak ziet tot het opleggen van een contactverbod. Wel zal de rechtbank een meldplicht als bijzondere voorwaarde opleggen. Aan de meldplicht wordt geen kortere termijn verbonden, zoals door de reclassering is voorgesteld, omdat de reclassering zelfstandig de meldplicht kan afsluiten op het moment dat zij inschat dat de meldplicht niet meer nodig is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. I. Djordjevic, advocaat te Groningen, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij door het bewezenverklaarde feit 1 immateriële schade heeft geleden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij psychologische hulp heeft gehad. Dit is door de verdachte ook niet betwist. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd dat
alhaar psychische problemen zijn veroorzaakt door het handelen van verdachte, terwijl dat causale verband wel is vereist om tot een volledige toewijzing van haar vordering te kunnen komen. Uit de stukken blijkt namelijk dat
[slachtoffer] al voor deze feiten psychische hulp en kennelijk dus psychische problemen had.. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,- , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen. Reden daarvoor is dat ten aanzien van de overige gestelde schade onvoldoende is onderbouwd dat er een causaal verband is tussen deze schade en het handelen van verdachte.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 240a en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland (De Meent 4, 8224 BR Lelystad) zal melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. H.J. Bos en mr. N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2017 tot met 1 juni 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande (meermalen, althans éénmaal telkens) in het ontuchtig
- betasten/aanraken van de billen, borsten en/of vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] , althans het brengen van zijn, verdachtes tong in de mond van die [slachtoffer]
2
Hij in de periode gelegen tussen 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) een afbeelding en/of een video/film en/of een gegevensdrager, bevattende en afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van 16 jaar,
- een foto/film van zijn/een ontblo(o)te bovenlijf en/of (stijve) penis, heeft verstrekt, vertoond en/of aangeboden aan een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [2003] , van wie hij, verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze jonger is dan 16 jaar.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juni 2019, genummerd 2018144625, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 99. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 14 en 15.
3.Pagina’s 23, 24, 29, 30
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 28 oktober 2020.