ECLI:NL:RBMNE:2020:4844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
498973 / FO RK 20-350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag na verbetering van de relatie tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2020 een beschikking gegeven in een familierechtelijke kwestie betreffende het gezag over twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens, heeft verzocht om samen met de moeder, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Kroon-Comley, weer gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast te worden. Dit verzoek is gedaan na een eerdere beschikking van 29 juni 2018, waarin de moeder alleen met het gezag over de kinderen werd belast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds begin 2019 weer in gesprek zijn en dat hun relatie is verbeterd, wat heeft geleid tot een betere omgang met de kinderen. De rechtbank heeft de gewijzigde omstandigheden erkend en besloten dat het in het belang van de kinderen is dat beide ouders weer gezamenlijk beslissingen kunnen nemen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als een van de ouders in hoger beroep gaat. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/498973 / FO RK 20-350 (gezag)
Beschikking van 13 november 2020
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] (gemeente Stichtse Vecht),
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. de Kroon-Comley.

1.De procedure

1.1.
De rechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen op 11 maart 2020;
  • een referteverklaring van de moeder, binnengekomen op 18 september 2020.
1.2.
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling.
1.3.
De rechter heeft aan [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , de zoons van de ouders, gevraagd wat zij van het verzoek vinden. [voornaam van minderjarige 1] heeft dat per brief laten weten. [voornaam van minderjarige 2] heeft op 9 juli 2020 met een rechter gesproken.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats] .
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
De rechter heeft eerder op verzoek van de moeder beslist dat de moeder alleen met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wordt belast (beschikking van 29 juni 2018). Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen.
2.4.
De vader wil zijn gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] terug, zodat de ouders weer gezamenlijk met het gezag over de kinderen zijn belast. De moeder is het hier mee eens, zo blijkt uit haar referteverklaring. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en niet op grond van 1:277 BW. De beslissing van 29 juni 2018 was namelijk naar aanleiding van een verzoek van de moeder. Deze beslissing kan daarom niet worden aangemerkt als een gezagsbeëindigende maatregel waar in artikel 1:277 BW over wordt gesproken. De rechter vindt het van belang om dit op te merken omdat de toets in artikel 1:253o BW een andere is als die in artikel 1:277 BW.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter zal de beslissing van de rechtbank van 29 juni 2018 wijzigen en de vader en de moeder weer samen met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] belasten. Dit betekent dat zij vanaf nu weer samen de belangrijke beslissingen over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] moeten nemen. De rechter zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.2.
De rechter kan een beslissing waarbij één ouder met het gezag is belast wijzigen als na die beslissing de omstandigheden zijn gewijzigd of als bij het maken van die beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens [1] .
3.3.
De rechter is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechter leest in de stukken dat de ouders sinds begin 2019 weer met elkaar in gesprek zijn over de kinderen en dat hun relatie sindsdien sterk is verbeterd. De gesprekken tussen de ouders hebben ertoe geleid dat de kinderen weer regelmatig contact hebben met de vader en dat zelfs de verjaardagen en feestdagen weer gezamenlijk worden gevierd. Ook zijn zij inmiddels weer samen het aanspreekpunt voor bijvoorbeeld school en de huisarts en maken zij samen de beslissingen. De rechter vindt het een goede ontwikkeling dat de ouders zich na de echtscheiding op deze manier hebben herpakt. Uit de stukken blijkt ook dat de kinderen hier baat bij hebben. Ze vinden het erg fijn dat de ouders zo met elkaar omgaan. De rechter vindt het dan ook in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] dat de ouders weer een gelijkwaardige rol krijgen bij het nemen van de beslissingen over de kinderen. De kinderen zijn immers op een leeftijd waarop zij goed begrijpen dat dit nu anders is.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.4.
De rechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechter geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
3.5.
Hierna volgt de beslissing. De rechter gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beslissing van 29 juni 2018 en bepaalt dat de vader en de moeder voortaan weer samen met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zijn belast;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, in samenwerking met mr. M. Hoogeveen-van de Vrede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek