ECLI:NL:RBMNE:2020:4832

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
7986680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling eindafrekening en aanmelding werknemer bij UWV en pensioenfonds na einde dienstverband met wisseling van rechtsvorm

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020, staat de afwikkeling van de eindafrekening van een werknemer centraal. De werknemer, aangeduid als [eiser], heeft een arbeidsovereenkomst gehad met de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De procedure is gestart na de beëindiging van het dienstverband, waarbij de werknemer vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de eindafrekening en de verplichtingen van de werkgever. Een belangrijk aspect van de zaak is de wisseling van rechtsvorm van een eenmanszaak naar een vennootschap, en de vraag of de vennootschap ook verantwoordelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst die vóór de oprichting van de vennootschap zijn ontstaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een doorlopend dienstverband, waarbij de vennootschap de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft overgenomen. Dit betekent dat [gedaagde] ook verantwoordelijk is voor de aanmelding van de werknemer bij het UWV en het pensioenfonds, inclusief de afdracht van de bijbehorende premies. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] in de periode vóór de oprichting van de vennootschap ook als werkgever kan worden aangemerkt, en dat er geen onderbreking in het dienstverband is geweest.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] de vakantietoeslag en verlofuren correct moet afrekenen en dat de jaaropgave over 2017 nog moet worden opgesteld. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot het betalen van een dwangsom bij niet-nakoming van de verplichtingen, en heeft de proceskosten toegewezen aan de eiser. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij de afwikkeling van arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties van rechtsvormwijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7986680 AC EXPL 19-2968 JOZ/1378
Vonnis van 4 november 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Verbeeke,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door [directeur] , directeur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de voor de mondelinge behandeling door [eiser] op 11 augustus 2020 toegestuurde stukken;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling per Skype van 24 augustus 2020;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling per Skype van 5 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling in deze zaak is aanvankelijk bepaald op 23 maart 2020. Als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met COVID-19 kon de geplande mondelinge behandeling geen doorgang vinden. Vervolgens is deze nader bepaald op
24 augustus 2020 in de vorm van een Skype zitting. Daar heeft geen inhoudelijke behandeling kunnen plaatsvinden, omdat [gedaagde] geen verbinding tot stand kon brengen. De kantonrechter heeft daarop de behandeling opnieuw aangehouden en bepaald op
5 oktober 2020, wederom via Skype. Kort voor aanvang van de zitting heeft [gedaagde] laten weten weer geen verbinding tot stand te kunnen brengen en is het ook niet gelukt om telefonisch contact te krijgen, waarna de kantonrechter heeft besloten de zaak niet opnieuw aan te houden. Van een professionele werkgever mag verwacht worden dat deze zich heeft voorbereid op een zitting per Skype, zeker nadat de behandeling een eerste keer is aangehouden. Verdere vertraging zou in strijd zijn met de beginselen van een goede procesorde. De zaak is per Skype besproken zonder aanwezigheid van [gedaagde] . Daarna is bepaald dat er een vonnis moet komen.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiser] is bij [gedaagde] in dienst geweest. De arbeidsovereenkomst is inmiddels geëindigd. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] aan alle verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft voldaan en of het tot een correcte eindafrekening is gekomen.
2.2.
Een belangrijk twistpunt is de vraag of de vennootschap, die nu gedagvaard is, ook aangesproken kan worden over de periode vóór 1 januari 2018, omdat in 2017 geen sprake was van een vennootschap, maar van een eenmanszaak.
2.3.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Er is sprake van een doorlopend dienstverband (geen onderbreking in tijd) waarbij [eiser] voor en na de wisseling van rechtsvorm dezelfde werkzaamheden heeft verricht. Feitelijk zijn de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst door de vennootschap overgenomen. [gedaagde] heeft er ook op gewezen dat de vennootschap volgens de gegevens uit de Kamer van Koophandel pas op 27 juni 2018 is opgericht. In het licht daarvan is niet te begrijpen waarom [gedaagde] zichzelf vanaf 1 januari 2018 tot de oprichting in juni 2018 als werkgever van [eiser] ziet, maar de periode voor 1 januari 2018 niet. Daar is door [gedaagde] geen enkele toelichting op gegeven. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] in de periode voor 1 januari 2018 ook als werkgever aangemerkt kan worden.
2.4.
Dit betekent dat [gedaagde] [eiser] ook over die periode moet aanmelden bij het UWV en de daarbij behorende premie moet afdragen. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in 2017 en in de periode van januari tot en met mei 2018 over het loon van [eiser] pensioenpremie heeft ingehouden en afgedragen. Over 2017 en over de periode tot en met mei 2018 moet daarom nog aanmelding bij het pensioenfonds plaatsvinden, eveneens met afdracht van de premie.
2.5.
[gedaagde] heeft na dagvaarding voor het jaar 2018 een herberekening gemaakt en vakantietoeslag en verlofuren afgerekend. [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven daarin voor 2018 te willen berusten. Over de periode vanaf 25 oktober 2017 tot 1 januari 2018 moet de vakantietoeslag echter opnieuw berekend en uitbetaald worden. Ook moet [gedaagde] inzicht geven in het verloop van vakantie-uren over die periode en de opgebouwde, niet-opgenomen vakantie-uren uitbetalen onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto-specificatie.
2.6.
Uit het vorenstaande volgt dat ook de jaaropgave over 2017 nog opgesteld moet worden.
2.7.
[eiser] heeft gevorderd de veroordeling te versterken met een dwangsom. Die zal worden opgelegd. Gelet op de stellingname van [gedaagde] kan er niet vanuit gegaan worden dat [gedaagde] over 2017 vrijwillig aan haar verplichtingen zal voldoen, terwijl [eiser] een groot belang heeft bij juiste registratie van de arbeidsovereenkomst bij UWV en het pensioenfonds.
2.8.
[gedaagde] moet veroordeeld worden in de kosten van de procedure, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Die kosten worden vastgesteld op € 545,42, te specificeren als volgt: kosten dagvaarding € 104,42, griffierecht € 81,00 en salaris gemachtigde € 360,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis:
- de 8% vakantietoeslag opnieuw te berekenen over de periode van 25 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 over een arbeidsduur van 8 uur per week (uitgaande van een salaris van € 2.740,00 bruto per maand bij een fulltime dienstverband van
36 uur) en het netto equivalent van de vakantietoeslag aan [eiser] uit te betalen onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
  • aan [eiser] een inzichtelijke opgave te sturen van de opgebouwde en opgenomen vakantie-uren over de periode 25 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 en de niet opgenomen vakantie-uren alsnog uit te betalen onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
  • het dienstverband van [eiser] vanaf 25 oktober 2017 bij het UWV te registreren onder afgifte van een bewijsstuk waaruit die registratie blijkt;
  • het dienstverband van [eiser] vanaf 25 oktober 2017 bij het Pensioenfonds Zorg en Zekerheid te registreren en de bijbehorende pensioenpremie daarover aan het pensioenfonds te betalen onder afgifte aan [eiser] van een bewijsstuk waaruit blijkt dat de registratie is aangepast en de pensioenpremie is betaald;
  • de jaaropgave over 2017 op te stellen en af te geven;
met een dwangsom van € 500,00 per dag en een maximum van € 15.000,00 indien [gedaagde] met nakoming van één van deze verplichtingen geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure die vastgesteld worden op
€ 545,42 met een salaris voor de gemachtigde van [eiser] van € 360,00 daarin begrepen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.