ECLI:NL:RBMNE:2020:4821

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor het verwijderen van een illegale kelder met hennepplantage

Op 4 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, eigenaar van een woning, een voorlopige voorziening vroeg tegen een last onder dwangsom van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. De last hield in dat verzoekster een illegale kelder, waarin een hennepplantage was aangetroffen, diende te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zaak spoedeisend was, omdat verzoekster de kelder snel moest verwijderen. De rechter maakte een voorlopige beoordeling van de kans van slagen van het bezwaarschrift van verzoekster en concludeerde dat er geen reden was om de last onder dwangsom te schorsen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij eigenaar was van de woning toen de kelder werd gebouwd. Ondanks verzoeksters financiële situatie, was het aan haar om de overtreding te beëindigen. De rechter oordeelde dat de begunstigingstermijn van ruim 13 weken, die was verlengd na het verzoek om voorlopige voorziening, redelijk was en voldoende tijd bood om de kelder te verwijderen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het belang van de gemeente bij handhaving zwaarder woog dan het belang van verzoekster bij uitstel.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de hoogte van de dwangsom van € 10.600,- per week, met een maximum van € 106.000,-, in redelijke verhouding stond tot de ernst van de overtreding. De rechter achtte het bezwaarschrift van verzoekster weinig kansrijk en verwachtte dat het besluit in stand zou blijven. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3350

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

4 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats 1] , verzoekster
(gemachtigde: mr. W.H. Boomstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: B.M. Plat).

Inleiding

Eind 2019 is door de politie een hennepplantage aangetroffen in een verborgen kelder onder de achtertuin van de woning aan de [adres] in [woonplaats 2] . De toegang van de kelder is in een kledingkast op een slaapkamer van het huis. Verzoekster is eigenaar van de woning en wordt strafrechtelijk vervolgd vanwege de hennepplantage. Zij heeft de woning te koop gezet.
Met het besluit van 18 augustus 2020 heeft verweerder verzoekster gelast om de kelder te verwijderen en verwijderd te houden. Als verzoekster dat niet voor 15 oktober 2020 doet, moet zij aan verweerder een dwangsom betalen van € 10.600,- per week, tot een maximum van € 106.000,-.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Omdat de begunstigingstermijn bijna eindigde heeft zij daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 2 weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De zaak is spoedeisend, omdat verzoekster de kelder al snel moet hebben afgebroken. De uitkomst van de bezwaarprocedure kan daarom niet worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft een voorlopige beoordeling gemaakt van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Hoe zekerder hij is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan het belang van verzoekster bij schorsing van dat besluit.
Overtreding en overtreder
2. Partijen zijn het erover eens dat er sprake is van een overtreding: de kelder is illegaal, zonder omgevingsvergunning, gebouwd en het bestemmingsplan staat een kelder onder de achtertuin niet toe. Op de zitting is namens verzoekster het aanbod gedaan om de kelder als tussenoplossing vol te storten met zand en om de toegang te blokkeren. Nog ervan afgezien dat verweerder daaraan niet mee wil werken zou dat de overtreding niet beëindigen. Het illegale bouwwerk blijft dan immers nog bestaan.
3. Verzoekster kan als overtreder worden aangemerkt: zij was al eigenaar van de woning toen de kelder (zoals zij stelt, door haar ex-partner) werd gebouwd en zij heeft het als eigenaar in haar macht om de overtreding te (laten) beëindigen. Dat zij nu weinig financiële ruimte heeft om daarvoor een aannemer in te schakelen maakt dat niet anders, ze zal daarvoor dan financiering moeten regelen.
Begunstigingstermijn
4. In de last onder dwangsom was een begunstigingstermijn opgenomen van ruim 8 weken, tot 15 oktober 2020. Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening is de termijn verlengd tot 2 weken na deze uitspraak. Dat leidt tot een begunstigingstermijn van ruim 13 weken. Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn is het uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De voorzieningenrechter heeft daarom beoordeeld of een termijn van ruim 13 weken in redelijkheid voldoende is om de kelder te verwijderen. Dat verzoekster al langer wist dat de handhaving eraan zat te komen wordt niet meegewogen, omdat het gaat om het moment waarop daadwerkelijk een handhavingsbesluit is genomen.
5. Verzoekster wil dat de koper van het huis de kans krijgt om een zwembad van de kelder te maken. Verweerder vindt dat goed, omdat daarmee ook de overtreding wordt opgeheven. Maar de last ziet niet op het aanleggen van een zwembad maar op het verwijderen van de kelder, en dat is waar de voorzieningenrechter voor de begunstigingstermijn naar kijkt.
6. Het verwijderen van de kelder zal een behoorlijke klus zijn. Dat vergt voorbereiding, al was het maar omdat het even kan duren voordat een aannemer gevonden is die tijd heeft. Maar dat moet in die ruim 13 weken wel mogelijk zijn. De voorzieningenrechter weegt mee dat verzoekster niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij al pogingen heeft gedaan om deze klus geklaard te krijgen, waaruit blijkt dat het niet lukt om daarvoor tijdig iemand te vinden. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat de (verlengde) begunstigingstermijn van ruim 13 weken in de beslissing op bezwaar in stand zal blijven. Hij ziet daarom geen reden om die termijn nu te wijzigen met een voorlopige voorziening. Dat betekent dat verzoekster na deze uitspraak nog 2 weken de tijd heeft om de kelder te verwijderen.
7. Dat verzoekster tot nu toe stil is blijven zitten, en dat het nu misschien niet meer zal lukken om tijdig aan de last te voldoen, komt voor haar risico. Zij heeft immers de kans gehad om in de aanloop naar de behandeling van de voorlopige voorziening al voorbereidingen te treffen. Als ze had geanticipeerd op een eventuele afwijzing van het verzoek, dan had de aannemer bij wijze van spreken klaar kunnen staan om morgen aan de slag te gaan.
Hoogte van de dwangsom
8. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat er geen sprake van is dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de beoogde werking ervan. Een dwangsom van € 10.600,- voor iedere week dat de overtreding voortduurt is redelijk.
9. Het maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen is gesteld op € 106.000,-. Ook dat acht de voorzieningenrechter redelijk. Hierbij neemt hij in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht dat de hoogte van dit maximale bedrag is bepaald op basis van het voordeel dat met de overtreding kan worden behaald, waarvoor op basis van de normen van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie een inschatting is gemaakt van de opbrengst van één hennepoogst in de kelder. Dat potentiële financiële voordeel is relevant, omdat de dwangsom een prikkel moet zijn om met deze lucratieve overtreding op te houden. Dat de kelder opnieuw voor het telen van hennep zal worden gebruikt acht de voorzieningenrechter ook niet uitgesloten. De kelder is ook nu immers nog een verborgen ruimte die daarvoor geschikt is en die de interesse kan wekken van potentiële kopers met strafbare bedoelingen. Dit maximale bedrag is bovendien pas bereikt na het verbeuren van 10 wekelijkse dwangsommen en is niet als dwangsom ineens opgelegd. Verzoekster heeft het zelf in haar hand om snel te handelen en de dwangsom niet ‘vol te laten lopen’.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter acht het bezwaarschrift van verzoekster weinig kansrijk en denkt dat het besluit in stand zal blijven. Hij weegt het belang van verweerder bij het handhaven van de wettelijke normen daarom zwaarder dan het belang van verzoekster om langer de tijd te krijgen om de kelder te verwijderen.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.