ECLI:NL:RBMNE:2020:4820

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
16.056720.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en drugshandel. De tenlastelegging omvatte het dealen van cocaïne en heroïne in de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de verkoop van deze drugs en op 3 maart 2020 15,22 gram cocaïne in zijn bezit had. Tijdens de rechtszitting op 9 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. B. Nitrauw, de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging vrijspraak voor de deelname aan de criminele organisatie bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen waren, en dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank hield rekening met de deelname van de verdachte aan het project 'Straatwaarde', dat onderdeel uitmaakt van het Actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Tevens werden contactverboden opgelegd met medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op de samenleving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.056720.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
nu gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. B. Nitrauw, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 in Utrecht, althans in Nederland, samen met anderen cocaïne en heroïne heeft gedeald;
2. op 3 maart 2020 in Utrecht 15,22 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
3. in de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 in Utrecht, althans in Nederland, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Een organisatie in de zin van dit artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Gelet op de jurisprudentie zou de rechtbank – juridisch gezien – wellicht tot een bewezenverklaring kunnen komen. Het is echter de vraag of dit de bedoeling van de wetgever is geweest. Dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde samen met een ander (in dit geval zijn broer [medeverdachte 1] ) heeft gepleegd, maakt immers nog niet dat sprake was van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband. Gelet op de stukken in het dossier gaat het een stap te ver om naast medeplegen ook deelname aan een criminele organisatie bewezen te verklaren. Indien de rechtbank feit 3 wel bewezen acht, dient bij het bepalen van de straf(maat) rekening te worden gehouden met de samenhang tussen de feiten 1 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, in onderlinge samenhang bezien. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op tijdstippen in de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 te Utrecht (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad (telkens) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde middelen als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
2. op 3 maart 2020 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 15,22 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. in de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 te Utrecht heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en één of meer personen, onder wie [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, namelijk het (telkens) bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van (telkens) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, middelen als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
 een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 zich zal melden bij de reclassering;
 deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden;
 inzicht geeft in zijn financiën;
 meewerkt aan schuldhulpverlening;
 meewerkt aan een intelligentieonderzoek;
 zich zal inspannen voor het verkrijgen van dagbesteding en het op orde krijgen van zijn financiën;
 zich houdt aan een door of namens de reclassering opgesteld dagrooster en de eerste zes maanden van de proeftijd meewerkt aan Elektronische Controle (enkelband), zodat gecontroleerd kan worden of verdachte zich aan het dagrooster houdt.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen aan verdachte op te leggen en dadelijk uitvoer te verklaren:
  • een contactverbod met [medeverdachte 1] voor de duur van 1 jaar als bedoeld in artikel 38v Sr, waarbij wordt bevolen dat 1 maand vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan;
  • een contactverbod met [medeverdachte 2] voor de duur van 4 jaren als bedoeld in artikel 38v Sr, waarbij wordt bevolen dat 1 maand vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een lagere (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, onder meer vanwege de samenhang en overlap tussen de feiten 1 en 3. Verder heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening te houden met het reclasseringsrapport en zijn deelname aan het programma ‘Straatwaarde’, waaruit blijkt dat verdacht zeer gemotiveerd is om zijn leven een positieve wending te geven. Verdachte is bereid om mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden en de verdediging verzet zich niet tegen de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en maatregel rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van druggerelateerde misdrijven. Verdachte dealde cocaïne en heroïne en vlak voor zijn aanhouding is ruim 15 gram cocaïne in zijn woning aangetroffen. Daarmee is verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten van drugshandel en -gebruik op de samenleving. Cocaïne en heroïne zijn stoffen die sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast gaat het dealen van drugs gepaard met een hoop overlast en gevoelens van onveiligheid in de buurt. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich niet heeft bekommerd om deze gevolgen, maar slechts heeft gehandeld uit winstbejag. Daarnaast houdt de rechtbank er in het nadeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet enkel een ‘straatdealer’ was, maar dat hij deel uitmaakte van een organisatie die harddrugs leverde aan andere dealers.
Gelet op de ernst van de feiten, alsmede vanuit het oogpunt van generale preventie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengt.
Persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 29 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze omstandigheid wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegewogen bij het bepalen van de straf.
De reclassering heeft op 29 mei 2020 gerapporteerd over verdachte. Uit het rapport blijkt dat er zorgen zijn over zijn toekomst, nu verdachte al jaren schulden heeft, maar geen werk of andere structurele dagbesteding. Daarnaast lijkt hij negatief te worden beïnvloed door mensen in zijn sociale omgeving. Enkel praktische ondersteuning is volgens de reclassering niet voldoende om herhaling te voorkomen. De reclassering heeft daarom geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht en een CoVa gedragsinterventie. Daarnaast zou verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden moeten meewerken aan een intelligentieonderzoek, schuldhulpverlening en begeleiding gericht op dagbesteding. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij bereid is om mee te werken aan alle door de reclassering geadviseerde én door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat verdachte in de maanden voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak meer openheid van zaken heeft gegeven en kenbaar heeft gemaakt dat hij wil stoppen met zijn activiteiten in de drugshandel. Verdachte is daarom ingegaan op het aanbod van de officier van justitie om deel te nemen aan het project ‘Straatwaarde’ van de Veiligheidscoalitie Midden-Nederland. Dit project is onderdeel van het Actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en kent twee sporen:
  • repressief: het aanpakken van sleutelfiguren in de wijk door het Quick Response Team om zichtbaar te maken dat de cocaïnehandel niet loont;
  • preventief: een pakket aan interventies om te voorkomen dat jongeren de cocaïnehandel worden ingezogen.
Verdachte heeft in het kader van dit project in detentie al meerdere gesprekken gevoerd met zijn (project)begeleider. Deze begeleider heeft zowel aan de officier van justitie als aan de reclassering meegedeeld dat hij tijdens die gesprekken de indruk heeft gekregen dat verdachte oprecht en zeer gemotiveerd is om zijn leven een positieve wending te geven en afstand te nemen van het criminele milieu waarin hij zich voor zijn detentie bevond. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee bij het bepalen van de (hoogte van de) straf.
Straf en maatregel
Zoals reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Gelet op het rapport van de reclassering en de gemotiveerde houding van verdachte zoals gebleken ter terechtzitting, acht de rechtbank het wenselijk om een groot deel van die straf in voorwaardelijke zin op te leggen, zodat hulpverlening en begeleiding zo snel mogelijk kan worden opgestart. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden dan ook aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbinden. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zich moet houden aan een dagrooster. Zoals door de officier van justitie betoogd, vindt drugshandel veelal plaats vanaf de namiddag tot diep in de nacht. Het is daarom van belang dat door middel van een dagrooster structuur in het leven van verdachte wordt aangebracht. Op de naleving van deze voorwaarde zal gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd toezicht worden gehouden middels elektronische controle (een enkelband). De rechtbank acht deze vrijheidsbeperkende voorwaarde passend en geboden, vanwege de ernst van de feiten en het maatschappelijk en persoonlijk belang van verdachte bij naleving van deze voorwaarde.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte – conform de vordering van de officier van justitie – veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal alle door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbinden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen, gelet op de samenhang tussen de feiten 1 en 3. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met het onderlinge verband en de samenhang tussen de bewezen verklaarde feiten. Gelet op al hetgeen hiervoor is afgewogen ziet de rechtbank echter geen aanleiding om een lagere straf op te leggen.
Maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr
Uit het reclasseringsrapport en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt dat verdachte beïnvloedbaar is en afstand wil nemen van de criminele omgeving waarin hij zich bevond. De verdediging heeft zich daarom ook niet verzet tegen de door de officier van justitie gevorderde contactverboden met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in zal gaan, zal de rechtbank verdachte contactverboden opleggen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bedoeld in artikel 38v Sr. Dat betekent dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag hebben met zijn medeverdachten. Bij het bepalen van de duur van de contactverboden is rekening gehouden met de duur van de gevangenisstraffen die op 23 juni 2020 aan de medeverdachten zijn opgelegd, alsmede met het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] de broer is van verdachte. Het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] geldt voor de duur van twee jaren en het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1] is beperkt tot één jaar.
Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van één week worden toegepast. De rechtbank zal bevelen dat de maatregelen ex artikel 38v dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen als hij na detentie contact zal opnemen met zijn medeverdachten.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • dat de onder verdachte in beslag genomen drugs worden onttrokken aan het verkeer;
  • dat drie telefoons die tijdens de aanhouding van verdachte in zijn hotelkamer zijn aangetroffen, verbeurd worden verklaard;
  • dat de merkkleding (een pet, vier spijkerbroeken, drie paar schoenen en een jas) en het Rolex horloge die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, verbeurd worden verklaard;
  • dat de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] verbeurd wordt verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beslissing op de in beslag genomen drugs en Volkswagen Polo. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te gelasten dat de in beslag genomen merkkleding aan verdachte wordt teruggegeven. Het dossier bevat bonnen en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat deze kleding niet in de ten laste gelegde periode is aangeschaft, zodat niet kan worden gesteld dat deze kleding is gekocht met geld dat is verdiend met drugshandel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in de woning van verdachte in beslag genomen drugs (15,22 gram cocaïne) van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal de drugs onttrekken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Uit de stukken in het dossier blijkt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde grotendeels is begaan met behulp van de in beslag genomen Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] en de drie telefoons die in de hotelkamer van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank zal deze goederen daarom verbeurd verklaren.
Onder verdachte zijn verder een Rolex horloge en waardevolle merkkleding in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd om ook deze goederen verbeurd te verklaren. In zaken als de onderhavige geniet het in beginsel de voorkeur van de rechtbank dat met dergelijke goederen rekening wordt gehouden in het kader van een maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak is er echter bewust voor gekozen om geen ontnemingsvordering in te dienen, omdat in het kader van het reeds genoemde Project Straatwaarde van belang is dat (vanuit het oogpunt van speciale en generale preventie) zo snel mogelijk duidelijk wordt dat de handel in drugs niet loont. De rechtbank onderschrijft dit belang en zal de onder verdachte in beslag genomen merkkleding en het Rolex horloge verbeurd verklaren. Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze goederen (grotendeels) zijn gekocht met het geld dat verdachte met het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft verdiend. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte al langere tijd geen legale inkomsten had waarmee hij dure merkkleding had kunnen aanschaffen. Dat verdachte die kleding – zoals door de raadsman gesteld – cadeau heeft gekregen van zijn vriendin, kan niet uit de stukken in het dossier worden afgeleid.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 38v, 38w, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • beveelt dat een gedeelte van
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
  • stelt daarbij als algemene voorwaarden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
o zich meldt bij de reclassering en zich blijft melden, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
o deelneemt aan een intelligentieonderzoek;
o actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie (bijvoorbeeld CoVa plus of een individuele gedragstraining), te bepalen door de reclassering, indien na het intelligentieonderzoek blijkt dat bij verdachte sprake is van een beperkt intelligentieniveau. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer en/of begeleider;
o meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft inzicht in zijn financiën en schulden en heeft een inspanningsverplichting om zijn financiën op orde te krijgen;
o zich houdt aan een door of namens de reclassering opgesteld dagrooster, inclusief tijden waarop verdachte in zijn woning aanwezig moet zijn, waarbij verdachte zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde (het dagrooster);
o optrekt met vrienden en/of kennissen die hem kunnen stimuleren om op het rechte pad te blijven;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren en beveelt dat verdachte zich onthoudt van contact met [medeverdachte 2] ;
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een maximum van 6 maanden;
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 1 jaar en beveelt dat verdachte zich onthoudt van contact met [medeverdachte 1] ;
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een maximum van 6 maanden;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
o 15,22 gram cocaïne (SIN-nummer AANO6210NL);
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o een minitelefoon wit (voorwerpnummer 590312);
o een zwarte iPhone met gebroken scherm links boven (voorwerpnummer 590310);
o een iPhone 8 wit, met roze achterkant (voorwerpnummer: 590309);
o een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] (voorwerpnummer 592737 en goednummer PL0900- 2020067539-2516197);
o een goudkleurig Rolex horloge (voorwerpnummer 590459);
o een pet van het merk Dsquared (voorwerpnummer 590421);
o vier spijkerbroeken (voorwerpnummers 590423, 590431 en 590436);
o drie paar schoenen van het merk Louboutin (voorwerpnummers 590460, 590461, 590465);
o een jas van het merk Moncler (voorwerpnummer 590464);
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (telkens) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
2. hij op 3 maart 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 15,22 gram van van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 december 2019 tot en met 3 maart 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en één of meer perso(o)n(en), onder wie [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en/of artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het (telkens) bereiden, bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )