8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 5 januari 2020 schuldig gemaakt aan twee nare feiten, te weten het wegnemen van twee afstandsbedieningen en een beveiligingscamera en het proberen weg te nemen van een televisietoestel uit een woning. Verdachte heeft zich de toegang verschaft tot de woning door een steen door de ruit te gooien. Vervolgens is verdachte door de woning gelopen, heeft de tv van de muur getrokken, waarna hij de woning heeft verlaten met de goederen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze wijze inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaren van de goederen. Daarnaast levert dit soort feiten ook overlast op voor de eigenaar, nu aangifte moet worden gedaan en de schade aan de woning moet worden gerepareerd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel Justitiële Documentatie van 22 oktober 2020. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar herhaaldelijk onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van diefstallen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 7 juli 2020, opgesteld door mw. [B] , reclasseringswerker. Daarin staat - samengevat weergegeven - het volgende. Het adviesrapport heeft betrekking op zowel de onderhavige zaak, in welke zaak verdachte is geschorst onder bijzondere voorwaarden als op een andere zaak uit 2017 (jihadisme). Verdachte voldoet aan de ISD-criteria, maar hij heeft met zijn schorsing van het Openbaar Ministerie een laatste kans gekregen.
Verdachte staat bekend als een veelpleger en staat op de Top-x lijst en verdachte komt volgens het OM en het Veiligheidshuis inmiddels in aanmerking voor de ISD-maatregel. De in 2012 gestelde diagnose - ADHD, ODD, beperkte intellectuele vermogens en hechtingsproblematiek - is verouderd. Enkele van de kenmerken die verdachte tot op heden vertoont (boosheid, wantrouwen, gevoel van krenking en pro-criminele houding) lijken daarmee in lijn te liggen, en mogelijk ook door te werken op het delictgedrag. Om daarover zekerheid te verkrijgen is eerst nieuwe diagnostiek door deskundigen nodig. Daarnaast lijken de aanhoudende financiële problemen, in combinatie met onvoldoende oplossingsvaardigheden een beslissingspatroon te vormen bij verdachte, wat leidt tot criminele activiteiten voor eigen gewin en uitingen van verbale agressie naar anderen.
De delicten waar de verdenkingen op zien liggen qua uiting uiteen, maar lijken beiden gepleegd te zijn vanuit een gevoel van frustratie, machteloosheid en het gebrek aan (toekomst)perspectief. Een door verdachte ervaren gevoel van discriminatie (wat in het licht van de actualiteit rondom dit thema niet onaannemelijk geacht kan worden) zorgt tevens voor het aannemen van een zekere ‘slachtofferrol’ door verdachte.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en verdachte zou waarschijnlijk gebaat zijn bij meer inzicht in en controle over zijn persoonlijkheidskenmerken( -problematiek), maar verdachte wordt onvoldoende ontvankelijk geacht voor het aangaan van een behandeltraject. Voor praktische hulp lijkt verdachte daarentegen wel open te staan. Dat biedt enige ‘strohalm’ om met hem (aansluitend bij zijn wensen) een toekomst op te kunnen bouwen. Gezien het dossier van verdachte staat hij al jarenlang bekend als een zelfbepalende, moeilijk te sturen, agressieve jongeman. Anderzijds ziet de reclassering iemand die zich onbegrepen voelt en worstelt met het leven en alle ervaren teleurstellingen daarin. Verdachte lijkt maar weinig (meer) te reageren op straf en correctie. Vanwege het (hardnekkige) wantrouwen dat verdachte koestert tegenover de hulpverlening en het justitiële systeem in Nederland, zal samenwerking met hem en begrenzing van zijn gedrag vermoedelijk zeer moeizaam zijn, maar worden resultaten -met verlaagd recidiverisico- niet onmogelijk geacht als een positieve, outreachende benadering met een lange adem wordt toegepast. De laatste kans die verdachte kreeg met het huidige opgelegde schorsingstoezicht (als alternatief voor de ISD-maatregel) wil de reclassering hem bieden bij een eventuele veroordeling voor de onderhavige zaken.
De recidiverisico's worden ingeschat als hoog gezien het delictverleden van betrokkene, de immer ervaren frustratie/boosheid en de vermoedelijk -inmiddels gerijpte- persoonlijkheids-problematiek, in combinatie met instabiele leefomstandigheden en onvoldoende cognitieve- en copingvaardigheden. Op basis van de geschiedenis lijkt de kans op onttrekking aan voorwaarden tevens hoog te zijn, ware het niet dat hij nu nog wel in beeld is en de slaagkansen wellicht vergroot kunnen worden door (tot op zekere hoogte) aan te sluiten bij de wensen die betrokkene zelf heeft.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering,
- meewerken aan financiële hulpverlening,
- meewerken aan ambulante begeleiding,
- met opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De reclassering wil benadrukken dat verdachte hoogstwaarschijnlijk binnen drie maanden (september 2020) een eigen woning zal kunnen krijgen. Een detentieperiode zal in dit stadium betekenen dat zijn gestarte uitkering en aanmelding bij bewindvoering doorbroken zullen worden, waardoor de kans groot wordt dat verdachte de woning niet zal kunnen betrekken.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf, en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans op basis van de LOVS-richtlijnen in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op basis hiervan komt verdachte, mede gezien het veelvuldig recidiveren, in beginsel in aanmerking voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet in het advies van de reclassering gegronde redenen om hiervan af te wijken. De rechtbank acht het op dit moment van groot belang dat de mogelijkheden, die op dit moment door de reclassering worden gezien en benut in het kader van begeleiding van verdachte, ten volle worden benut en niet worden doorkruist door de oplegging van een gevangenisstraf. Om die reden volstaat de rechtbank met de oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uur, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.