ECLI:NL:RBMNE:2020:4789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3771
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van WIA na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser ontving sinds 2007 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege 80-100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling op verzoek van het werkbedrijf, heeft verweerder op 8 januari 2019 de uitkering van eiser beëindigd per 9 maart 2019. Dit besluit werd later herroepen, maar de uitkering werd opnieuw beëindigd per 30 september 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet correct is vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig hebben gehandeld en dat hun rapporten voldoen aan de gestelde eisen. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die de conclusies van de verzekeringsartsen kan weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de rapporten. Eiser heeft verzocht om een deskundige te benoemen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door verweerder terecht was. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Willems, en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser beëindigd per 9 maart 2019.
Bij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser wordt beëindigd per 30 september 2019
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting op 26 maart 2020 is vanwege de coronamaatregelen niet doorgegaan. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens via een Skype verbinding plaatsgevonden op 21 juli 2020. Eiser en gemachtigde hebben deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontving vanaf 2007 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Op 13 november 2018 heeft het werkbedrijf aan verweerder gevraagd om het recht van eiser op een uitkering opnieuw te beoordelen. Dat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Verweerder heeft met het besluit van 13 augustus 2019 eisers WIA-uitkering met ingang van 30 september 2019 beëindigd, omdat eiser weliswaar beperkt is voor het verrichten van werkzaamheden, maar dat hij desondanks wel werk kan verrichten en in het kader van de wet WIA geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit. Daarom is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en is de WIA-uitkering van eiser met ingang van 30 september 2019 beëindigd Aan verweerders besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag.
Het geschil
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hij stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is omdat zijn beperkingen zijn onderschat, de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet juist vastgesteld en dat de functies de belastbaarheid van eiser overschrijden.
Eiser meent dat zijn beperkingen als gevolg van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslaving aan cannabis en alcohol door verweerder zijn onderschat. Hij stelt dat hij geen basale werknemersvaardigheden heeft omdat hij zich niet kan handhaven op de werkvloer doordat hij niet met anderen weet om te gaan. Ter onderbouwing van zijn medische situatie heeft hij de brief van de Waag van 13 september 2019 overgelegd en het behandelplan van De Waag van 12 augustus 2019. Eiser voert aan dat zijn problemen moeten leiden tot meer beperkingen op sociaal en persoonlijk functioneren (rubriek 1 en 2 op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML)), waaronder een zeer sterke beperking op het item samenwerken. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij kampt met rugklachten waardoor hij meer beperkt is ten aanzien van staan, zitten, lopen, tillen en buigen (rubrieken 4 en 5 op de FML). Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.
4. Verweerder handhaaft zijn standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien, de dossiergegevens en de informatie van de behandelend sector bestudeerd en in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar wel aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen op de FML van 28 mei 2019. Verweerder concludeert dat in beroep een nadere medische onderbouwing ontbreekt die aanleiding geeft om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert na aanvullende overweging in het rapport van 27 februari 2020 dat er geen reden is om zijn eerdere standpunt te wijzigen.
De beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Daarbij is voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, in principe een rapport of informatie van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, onvoldoende is om aannemelijk te maken dat het medisch oordeel niet juist is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de medische rapporten voldoen aan de gestelde criteria en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank komt als volgt tot dat oordeel.
7. De arts M.J. Spruit (onder supervisie van verzekeringsarts E. van de Beek) heeft eiser gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en zijn dossier bestudeerd. Spruit heeft daarover een rapport geschreven op 17 december 2018 (herziene versie van 30 november 2018) en heeft de FML van 30 november 2018 opgesteld. Op basis hiervan is het besluit van 8 januari 2019 genomen. Verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep S. Groeneveld heeft eiser gezien op de hoorzitting over zijn bezwaar, heeft hem lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft eveneens het dossier bestudeerd. Hij heeft hierover op 28 mei 2019 een rapport geschreven en heeft de FML op 28 mei 2019 aangepast, door meer beperkingen op te nemen in de rubrieken persoonlijk functioneren (rubriek 1) en sociaal functioneren (rubriek 2) en statische houdingen (rubriek 5). Op basis hiervan is het bestreden besluit genomen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn begrijpelijk geschreven en bevatten geen tegenstrijdigheden. De rechtbank acht het onderzoek zorgvuldig omdat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen in hun beoordeling belangrijke feiten of omstandigheden hebben gemist.
8. De rechtbank heeft ook geen redenen om aan te nemen dat het medisch oordeel niet juist is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 mei 2019 onderkend dat er bij eiser sprake is van forse psychische en lichamelijke problematiek en ziet aanleiding voor het aannemen van een flink aantal beperkingen. Hij heeft geconstateerd dat uit de beschikbare medische informatie blijkt dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met stemmingswisselingen en opkomende agressieve gevoelens. Er is sprake van marihuana gebruik en medicijngebruik. Ook is onderkend dat sprake is van rugklachten en dat eiser daarvoor in 2018 is behandeld. De verzekeringsarts licht toe waarom eiser desondanks niet voldoet aan de criteria voor Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden zoals omschreven in het Schattingsbesluit. Hij ziet in het geheel van beschikbare medische informatie en zijn eigen bevindingen wel aanleiding voor verdergaande beperkingen op de FML. Op de FML van 30 november 2019 neemt hij daarom nog beperkingen aan op de items 1.9.8, 1.9.9, 2.7.1, 2.8.2, 3.11.2, 2.18.1, 2.19.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.6.1 en 6.4.1. Uitgaande van de op de FML opgenomen beperkingen in samenhang met zijn eigen bevindingen ziet hij geen medische argumenten om op energetische dan wel preventieve gronden een urenbeperking te onderbouwen. De rechtbank kan dit volgen.
8.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in beroep op basis van de in beroep overgelegde informatie van De Waag niet tot een andere conclusie. Met betrekking tot de rugklachten is geen nieuwe informatie door eiser overgelegd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt in beroep in zijn rapport van 27 februari 2020 nogmaals uit dat de chronische rugklachten bekend zijn en dat daarvoor forse beperkingen zijn aangenomen voor buigen tijdens werk, frequent zware lasten hanteren tijdens werk lopen, lopen tijdens het werk traplopen, staan, staan tijdens het werk en gebogen of getordeerd actief zijn. Hij ziet geen medisch argument voor het aannemen van meer beperkingen.
8.3.
Ten aanzien van de psychische klachten licht hij toe dat het medicijngebruik en het cannabis gebruik de beperking op 1.9.9. persoonlijk risico passend is. Er is sprake van alcohol gebruik dat wordt onderkend, maar hij ziet, anders dan eiser opmerkt, in de stukken geen reden om het alcohol gebruik anders dan als licht te kwalificeren en dus de beperking op item 1.9.9. toereikend te achten. Over de brief van De Waag van 13 september 2019 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt dat de daarin vermelde feiten in de beoordeling zijn meegenomen. Hij heeft de hiervoor onder 8.1 genoemde beperkingen toegevoegd aan de FML. Dit zijn naar zijn oordeel forse en bij de problematiek passende beperkingen in de rubrieken 1 en 2. En dan met name op de items emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten en samenwerken. Omgaan met conflicten werd sterk beperkt geacht vanwege prikkelbaarheid en impulsiviteit bij eiser en op de FML is vermeld dat eiser is aangewezen op werk met meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten en patiënten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan medisch niet onderbouwen dat eiser op het punt van samenwerken zeer beperkt zou zijn. Ook geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat, anders dan eiser meent, wel sprake is van basale werknemers- vaardigheden omdat eiser in staat is om afspraken met instanties, behandelaars en vrienden na te komen.
8.4.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn overwegingen volgen, namelijk dat op grond van de van eiser in beroep verkregen informatie en gegeven toelichtingen geen aanleiding bestaat om de FML van 30 november 2019 te herzien. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt naar voren dat hij de problematische situatie van eiser goed in beeld heeft en dat zijn eigen bevindingen overeenkomen met de overgelegde en besproken medische informatie. Op alle punten heeft hij volgbaar en begrijpelijk uitgelegd of zijn bevindingen en de medische stukken aanleiding zijn voor het al dan niet aannemen van (meer) beperkingen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep belangrijke (medische) informatie heeft gemist of onjuist heeft uitgelegd.
8.5.
Zonder af te willen doen aan de door eiser ervaren klachten en problemen, merkt de rechtbank op dat de wijze waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, in het licht van de voorliggende beoordeling in het kader van de Wet WIA, dit geen toereikende grondslag kan vormen om meer beperkingen aan te nemen dan verweerder heeft gedaan op basis van deugdelijk medisch onderzoek. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen aan te nemen. Het is aan eiser om met medische gegevens en bij voorkeur het oordeel van een arts aannemelijk te maken dat de medische beoordeling niet juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een arts als deskundige te benoemen af. Uit de hiervoor gegeven beoordeling blijkt dat de rechtbank niet twijfelt aan de beoordeling door verweerders artsen, terwijl eiser in staat is geweest om de betwisting van die beoordeling met medische stukken te onderbouwen. Voor het benoemen van een deskundige is daarom geen reden.
10. Op basis van deze medische beoordeling en de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemaakte FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport geschreven. Hij heeft daarin inzichtelijk onderbouwd dat eiser met de aangenomen beperkingen in staat moet worden geacht om de in het rapport geduide functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35%. Eiser heeft daartegen geen gronden aangevoerd en de rechtbank heeft ook geen reden om aan de conclusie uit dat rapport te twijfelen.
11. Verweerder heeft de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en heeft eisers uitkering terecht beëindigd.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.