Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
- een vergoeding van € 22.995,63 bruto vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst;
- een billijke vergoeding van in totaal € 48.770,69, te verminderen met de vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
- een vergoeding van € 4.671,87 netto wegens de gemaakte kosten van rechtsbijstand;
- de wettelijke rente over deze vergoedingen vanaf 20 september 2019;
- de proceskosten en de nakosten.
4.De beoordeling
New Hairstyle) en stelt dat daaruit volgt dat deze kosten op grond van artikel 7:611 BW voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter wijst dit deel van het verzoek af. Deze kosten worden geacht te vallen onder de proceskosten zoals bedoeld in artikel 237 Rv. Uit de door [verzoeker] aangehaalde uitspraak volgt dat dit anders is indien de betreffende kosten niet ten behoeve van de lopende procedure zijn gemaakt. Dat dat hier het geval is, is niet door [verzoeker] gesteld en blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. In dat geval komen gemaakte kosten, anders dan het forfaitaire tarief, alleen voor vergoeding in aanmerking indien sprake is van misbruik van procesrecht van in dit geval [verweerster] . Aan dat (strenge) criterium is niet voldaan.