Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
1 januari 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
7 september 2020.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 24 januari 2019, waarin werd vastgesteld dat hij per 1 januari 2019 geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een ongegrondverklaring van zijn bezwaar op 3 april 2019, heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 januari 2020 is het onderzoek aangehouden om te verifiëren of de eiser op 8 januari 2019 ongeschikt was voor zijn arbeid. Op 1 april 2020 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin werd vastgesteld dat de eiser wel recht had op een ZW-uitkering per 1 januari 2019. De rechtbank heeft de eiser gevraagd om te bevestigen of hij het eens was met dit nieuwe besluit, maar hij heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank heeft op 6 juli 2020 besloten dat een tweede zitting niet nodig was, omdat beide partijen geen behoefte hadden aan een verdere mondelinge behandeling. Het onderzoek is op 7 september 2020 gesloten. De rechtbank overweegt dat, omdat het nieuwe besluit het bestreden besluit vervangt, de eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het eerdere besluit. Daarom is het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft tevens bepaald dat verweerder het door de eiser betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden, maar dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.