Overwegingen
1. Om de bereikbaarheid van musea in de binnenstad van Utrecht te verbeteren heeft verweerder een parkeergelegenheid voor touringcars op de [straat] aangewezen. De [straat] is een 30 km/u-gebied met aan weerszijden een brede fietsstrook. In totaal is de [straat] 6,5 meter breed, inclusief de twee fietsstroken van elk 2 meter breed. Auto’s en fietsen delen het profiel. Touringcars kunnen de parkeergelegenheid van 9.00 uur tot 18.00 uur gebruiken voor maximaal 15 minuten. De parkeergelegenheid bestaat uit vier reguliere parkeervakken en bevindt zich voor het [appartementencomplex] . Eisers zijn het niet eens met de aanwijzing van de parkeergelegenheid door verweerder. Verweerder is echter van mening dat hij het verkeersbesluit in redelijkheid heeft kunnen nemen, omdat met het verkeersbesluit de belangen van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke manier de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Zo is de verkeersveiligheid niet in het geding, is de overlast voor omwonenden zeer beperkt en maakt het verkeersbesluit geen inbreuk op het eigendomsrecht van eisers.
Bushalte of parkeergelegenheid
2. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit op verkeerde uitgangspunten is gebaseerd, omdat daarin wordt gesproken over een bushalte in plaats van over een parkeergelegenheid voor touringcars. Een bushalte verschilt wezenlijk van een parkeergelegenheid omdat bussen bij een bushalte slechts kort stoppen.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit op verkeerde uitgangspunten heeft gebaseerd door daarin te spreken over een bushalte. Net als in het primaire besluit wordt in het bestreden besluit gesproken over het verkeersbord E8 (parkeergelegenheid) en wordt duidelijk beschreven dat touringcars voor maximaal 15 minuten op die plek mogen staan. Daarmee is voldoende duidelijk dat het niet om een bushalte gaat, waar alleen wordt gestopt om passagiers te laten in- en uitstappen, maar om een parkeergelegenheid voor touringcars waar maximaal 15 minuten mag worden geparkeerd. De afwegingen die verweerder in zijn besluitvorming heeft gemaakt, zien dan ook op deze aard en strekking van het verkeersbesluit, en niet op een verkeersbesluit dat slechts een halteplaats zou inhouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Aanrijroute, uitstappen aan de rijbaanzijde en overschrijding maximale parkeerduur
4. Eisers voeren aan dat de parkeergelegenheid anders wordt gebruikt dan vooraf bedacht. In de praktijk blijkt dat de bussen niet vanaf de Venuslaan, maar vanaf de Maliebaan de [straat] oprijden. Het gevolg daarvan is dat de passagiers aan de rijbaanzijde van de parkeergelegenheid moeten uitstappen. Dat is een onveilige situatie. Verder vinden eisers het niet aannemelijk dat de maximale parkeerduur van 15 minuten wordt gehandhaafd, omdat dat niet uitvoerbaar is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen directe gevolgen van het verkeersbesluit die kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Als touringcarchauffeurs in de praktijk ervoor kiezen om langer te parkeren dan 15 minuten, dan kan daartegen handhavend worden opgetreden. Verweerder heeft ter zitting gezegd dit ook te zullen gaan doen, als bij monitoring blijkt dat de parkeerduur steeds wordt overschreden. Verweerder onderzoekt de mogelijkheid sensoren te plaatsen om de maximale parkeerduur te waarborgen. Ter zitting heeft verweerder verder toegezegd dat de chauffeurs door middel van een flyer worden gewezen op de juiste aanrijroute en dat chauffeurs hierop waar mogelijk zullen worden aangesproken. De door eisers gestelde onveilige situatie door het uitstappen van passagiers aan de rijbaanzijde is te wijten aan de handelwijze van de chauffeur in kwestie, maar geen resultaat van het verkeersbesluit. In het licht hiervan oordeelt de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat het verkeersbesluit op deze aspecten zonder meer onuitvoerbaar is. Deze beroepsgronden slagen niet.
De verkeersveiligheid en het verbod van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b van de Rvv
6. Eisers voeren aan dat dat de verkeersveiligheid in het geding is door de parkeergelegenheid, zodat het verkeersbesluit de belangen uit artikel 2 Wvw 1994 niet dient. Zij verwijzen in dit kader naar een rapport van Peutz dat in de bezwaarfase is overgelegd. Een touringcar is 2,5 meter breed. De parkeergelegenheid is 1,90 meter breed, zodat een touringcar 60 centimeter uitsteekt op de fietsstrook en/of op de stoep en daarmee de doorgang op straat danwel op de stoep blokkeert. Dat is gevaarlijk. Bovendien is het verkeersbesluit in strijd met artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv 1990). Een voertuig mag niet stilstaan op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook. Het verkeersbesluit is daarnaast in strijd met artikel 10, eerste lid van het Rvv 1990, waaruit volgt dat bestuurders van andere voertuigen dan fietsen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen niet mogen parkeren op onder meer het trottoir, het voetpad en het fietspad.
7. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat een touringcar van 2,5 meter breed 60 cm uitsteekt op de fietsstrook en/of op het trottoir bij gebruik van de parkeergelegenheid. Partijen zijn het er ook over eens dat hiermee het Rvv 1990 wordt overtreden op het moment dat van de parkeergelegenheid gebruik zal worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersbesluit hiermee in strijd is met de verkeersregels. Daarmee kan de veiligheid op de weg in het geding komen. Verweerder kon daar in redelijkheid niet aan voorbij gaan. De standpunten van verweerder dat hij zorgvuldig heeft gekeken naar de meest geschikte plek, maar dat een suboptimale keuze soms nodig is omdat de ruimte schaars is en dat de strijd met het Rvv 1990 vooral ziet op de feitelijke uitvoering en niet op het verkeersbesluit zelf, volgt de rechtbank dan ook niet. Bij het nemen van een verkeersbesluit moet als uitgangpunt gelden dat bij de uitvoering daarvan de veiligheid op de weg voldoende gewaarborgd is en dat de verkeersregels van het Rvv 1990 in acht kunnen worden genomen. Als op voorhand vaststaat dat de uitvoering een schending van de verkeersregels oplevert, moet verweerder dit bij zijn beoordeling betrekken. Het nemen van een dergelijk verkeersbesluit is dan in beginsel alleen mogelijk, als verweerder motiveert op welke wijze de feitelijke situatie ter plaatse kan en zal worden aangepast om deze schending ongedaan te maken. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
8. Uit rechtsoverweging 7 volgt dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen. Dit vergt een nieuwe beoordeling door verweerder. De uitkomst van die nieuwe beoordeling ligt nog open. Het verkeersbesluit in deze vorm kan alleen in stand blijven als er aanpassingen worden gedaan aan de situatie ter plaatse. Verweerder heeft hierover ter zitting aangegeven dat het een mogelijkheid is om het trottoir of de fietsstrook te versmallen, maar dat daar destijds niet voor is gekozen om het wegbeeld niet te verstoren. Het is aan verweerder om te onderzoeken of dat alsnog een oplossing biedt. Bij die nieuwe beoordeling moet verweerder zo nodig ook de beroepsgronden over de overlast (die zoals ter zitting door eisers gesteld 1,5 uur per dag aanwezig kan zijn), de minimummaatvoering van de parkeergelegenheid voor touringcars en de inbreuk op het eigendomsrecht wederom betrekken. Omdat deze beroepsgronden samenhangen met de nog te maken nadere afweging over de feitelijke situatie, zal de rechtbank deze nu niet bespreken.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de uitkomst daarvoor nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Onduidelijk is immers of verweerder de parkeergelegenheid voor touringcars alsnog wil verbreden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).