ECLI:NL:RBMNE:2020:4755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen; griffierecht te laat betaald, verschoonbaar; berekening d.m.v. jaarinkomen correct; ongegrond

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de huurtoeslag en zorgtoeslag van de eiser voor het berekeningsjaar 2018, waarbij de Belastingdienst de toeslagen definitief op nihil heeft vastgesteld. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de besluitvorming onzorgvuldig is en dat hij recht heeft op toeslagen voor de periode dat hij nog in Nederland woonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht niet tijdig heeft betaald, maar oordeelt dat dit verschoonbaar is. Eiser heeft verklaard dat hij pas eind augustus op de hoogte was van de factuur en direct heeft betaald. De rechtbank heeft de beroepen inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat eiser geen recht had op huur- en zorgtoeslag in 2018, ook niet voor de maanden dat hij nog in Nederland woonde. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat alleen het inkomen in Nederland relevant is voor de toeslagen, aangezien de wetgeving bepaalt dat het toetsingsinkomen een jaarinkomen betreft.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat er fouten in de besluiten van de Belastingdienst stonden, maar deze zijn als kennelijke verschrijvingen aangemerkt die geen gevolgen hebben voor de uitkomst van de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst eiser niet had mogen uitsluiten van een hoorzitting, wat leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1244 en UTR 20/1241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. A. Galstian en A.A. Wubs).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 oktober 2019 en 11 oktober 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de huurtoeslag en de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2018 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluiten van 17 februari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020 via Skype for Business. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de beroepen ontvankelijk zijn. Eiser heeft het griffierecht namelijk niet binnen de gestelde termijn betaald, en op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn de beroepen dan niet ontvankelijk. Dit is slechts anders indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest met betrekking tot het niet tijdig betalen van het griffierecht.
Ter zitting heeft eiser in dit kader toegelicht dat de postbezorging naar [woonplaats] erg lang duurt en dat hij eind augustus direct heeft betaald toen hij voor het eerst kennisnam van de nota van het griffierecht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de tracking-informatie rondom de aan eiser verzonden facturen en kan de door eiser genoemde data volgen. Omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat eiser pas eind augustus op de hoogte raakte van de facturen en toen per ommegaande heeft betaald kan redelijkerwijs niet geoordeeld worden dat eiser in verzuim is geweest. De rechtbank zal de beroepen van eiser daarom inhoudelijk behandelen.
Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten. Hij vindt de regel van verweerder oneerlijk dat er wordt gekeken naar het jaarinkomen, en dat daarbij ook rekening wordt gehouden met het inkomen dat in het buitenland is verdiend. Volgens eiser moet slechts worden gekeken naar de periode dat hij nog in Nederland woonde. Hij had toen een laag inkomen. Er bestond voor die periode, 1 januari tot 7 augustus 2018, daarom volgens eiser een recht op toeslagen.
De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Volgens vaste rechtspraak dient verweerder bij het vaststellen van het recht op toeslagen uit te gaan van het door de Inspecteur vastgestelde toetsingsinkomen. Uit artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), volgt dat het toetsingsinkomen een jaarinkomen betreft. Verweerder mag daar niet van afwijken bij de bepaling van het recht op toeslagen. Volgens artikel 8, tweede lid, van de Awir, wordt het niet in Nederland belastbaar inkomen mede als toetsingsinkomen in aanmerking gekomen. Dat eiser dit oneerlijk vindt, maakt dat niet anders. De rechtbank toetst immers de bestreden besluiten aan de bestaande wetgeving en de Awir bepaalt dat verweerder het recht op toeslagen zo moet berekenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser stelt verder dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat er allerlei fouten in de tekst staan. Het bedrag dat verweerder noemt als buitenlands inkomen is namelijk feitelijk het bedrag aan binnenlands inkomen. Verder schrijft verweerder dat eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting, maar dat hij daar niet op in is gegaan. Dit is ook onjuist, want verweerder heeft hem helemaal niet uitgenodigd voor een hoorzitting, terwijl hij wel gehoord had willen worden.
Ten aanzien van het inkomen heeft verweerder verklaard dat het buitenlandse en het binnenlandse inkomen per abuis zijn omgewisseld. Dit is volgens verweerder een kennelijke verschrijving, die geen gevolgen heeft voor eiser.
De rechtbank begrijpt dat de besluiten door deze verschrijving van verweerder bij eiser als onzorgvuldig zijn overgekomen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het beroep op dit punt gegrond is. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat de bedragen per abuis zijn omgewisseld en dat dit niet uitmaakt voor de uitkomst van de zaken van eiser. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 4 is overwogen.
Ten aanzien van het horen heeft verweerder op zitting erkend dat wat daarover in de beslissing op bezwaar staat niet juist is. Verweerder erkent dat eiser niet is uitgenodigd voor een hoorzitting. Volgens verweerder maakt dit echter niet dat de beroepen gegrond zijn. Verweerder mocht namelijk afzien van horen omdat het bezwaar wat betreft het gedeelte over het toegepaste inkomen kennelijk ongegrond was. Verweerder verwijst hierbij naar artikel 7:3 van de Awb.
De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling. Verweerder komt deels tegemoet aan de bezwaren van eiser, door in de bestreden besluiten de datum waarop eiser is geëmigreerd te corrigeren en de bezwaren gedeeltelijk gegrond te verklaren. Reeds om die reden kan het bezwaar niet kennelijk ongegrond zijn zoals verweerder stelt. Dat verweerder gezien de gronden van eiser in bezwaar die zich richtten tegen het gebruikte inkomen redelijkerwijs niet twijfelde aan de uitkomst van (dat deel) van het bezwaar, maakt dat niet anders. Nu niet voldaan is aan een van de voorwaarden uit artikel 7:3 van de Awb, had verweerder eiser moeten horen.
De beroepen zijn – gelet op het schenden van de hoorplicht – gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd. Omdat de beroepen voor het overige niet slagen, ziet de rechtbank echter aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Wat betekent de uitspraak voor partijen?
12. De rechtbank is het met eiser eens dat de besluitvorming beter had gekund, maar eiser krijgt niet op alle punten gelijk. De uitspraak van de rechtbank houdt in dat eiser geen recht had op huur- en zorgtoeslag in 2018, ook niet voor de maanden dat hij nog in Nederland woonde. De Belastingdienst/Toeslagen is terecht tot diezelfde conclusie gekomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 96,- (€ 48,- x 2) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.