ECLI:NL:RBMNE:2020:4728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
C/16/509254 / KG ZA 20-472
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een onbewoonbaar pand door krakers op verzoek van de Provincie Utrecht

In een kort geding dat op 2 november 2020 werd behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is de Provincie Utrecht als eiseres opgetreden tegen een groep krakers die een pand aan de Dolderseweg in Huis ter Heide bewoonden. De Provincie vorderde de ontruiming van het pand, dat volgens haar onbewoonbaar was door ernstige gebreken, waaronder asbest, schimmelvorming en een gebrek aan basiscomfort. De voorzieningenrechter oordeelde dat de krakers zich wederrechtelijk toegang hadden verschaft tot het pand en dat de veiligheid van het pand onvoldoende gewaarborgd was. De Provincie had een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat de situatie een risico voor de gezondheid en veiligheid van de krakers en anderen met zich meebracht. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de Provincie toe, maar gaf de krakers een termijn van veertien dagen om het pand te ontruimen, in plaats van de gevorderde 48 uur. Tevens werden de krakers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/509254 / KG ZA 20-472
Vonnis in kort geding van 2 november 2020
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. L.E. Ginsberg te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

3. [gedaagde sub 3] ,

4. [gedaagde sub 4] ,

5. hen die verblijven in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan,

allen wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. van Lunen te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de Provincie en de krakers genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de door de krakers voorafgaand aan de zitting in het geding gebrachte producties;
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2020;
  • de pleitnota van de gemachtigde van de Provincie;
  • de pleitnota van de gemachtigde van de krakers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Provincie is eigenaar van het perceel met het daarop gelegen pand, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna aan te duiden als “het pand”). Het pand is gelegen op een terrein dat onderdeel uitmaakt van vier kavels nabij de voormalige vliegbasis Soesterberg.
2.2.
Tussen 2009 en 2018 heeft de Provincie Ad Hoc Beheer B.V. verzocht tijdelijke bewoners in het pand te plaatsen op basis van de zogenaamde anti-kraakregeling.
2.3.
De Provincie heeft in 2016 uitvoering gegeven aan haar plannen om de percelen te verkopen, maar heeft het verkooptraject later om haar moverende redenen gestaakt.
2.4.
Uit een visuele asbestinspectie van 24 augustus 2016 blijkt dat er asbest in het pand is verwerkt.
2.5.
Bij brief van 5 maart 2018 hebben de toenmalige (anti-kraak) bewoners aan Ad Hoc meegedeeld:
“Hierbij de foto’s die we gemaakt hebben van het huis.
Leidingen zijn gesprongen de stoppenkast is ook vezopen. Er komt nog steeds water uit het plafond zetten. Op 2 plekken in het huis is het plafond gedeeltelijk/grotendeels naar beneden gekomen.
Wij willen hier wat er ook gebeurt niet meer blijven wij zouden daarom graag op de hoogte willen worden gehouden voor andere woonruimte (…)”
2.6.
Vervolgens is het pand ontruimd en heeft de Provincie besloten om geen bewoning meer toe te staan. Het pand is in maart 2018 afgesloten, dichtgetimmerd en beveiligd middels een alarmsysteem.
2.7.
Het pand is op 16 september 2019 in opdracht van de Provincie bouwtechnisch gekeurd door SSW Vastgoedinspectie B.V. Het rapport van 15 oktober 2019 dat van die keuring is opgemaakt vermeldt onder meer:
“2.1 Algemene indruk. Kort samengevat is deze woning voor wat betreft de hoofddraagconstructie casco in goede staat, exterieur dient en (vervangend) groot onderhoud te worden uitgevoerd en het interieur is o.a. door tijdelijke bewoning, leegstand een status onbewoonbaar bereikt.”
2.8.
SSW begroot de totale kosten van herstel op een bedrag van € 397.200,00.
2.9.
Tussen 21 en 23 augustus 2020 hebben de krakers het pand gekraakt.
2.10.
Bij exploot van 4 september 2020 heeft de Provincie de krakers gewezen op de volgens haar gevaarlijke woonsituatie en op de risico’s die aan het gebruik van het pand verbonden zijn. Tevens zijn de krakers bij dat exploot gesommeerd het pand te verlaten.
2.11.
Ad Hoc heeft op 4 september 2020 verklaard:
“Aangezien het pand in afwachting is van ontwikkelingen is er minimaal onderhoud gepleegd en in maart 2018 hebben we in onderling overleg besloten dat het pand absoluut niet meer bewoonbaar is (…)
Het pand is verre van (wind- en) waterdicht, vooral gelet op de:
- meerdere rotte kozijnen
- Diverse kapotte ruiten
- Het dak lekt op meerdere vlakken
- Kieren tussen de gevels, kozijnen en deurposten.
Daarnaast zijn er nog een aantal punten waarbij het pand officieel onbewoonbaar verklaard zou moeten worden:
- Er is op meerdere plekken grote vochtplekken
- Op meerdere plekken in de woning zwarte schimmel vorming, dit is zeer schadelijk voor de gezondheid en niet zomaar te verwijderen
- De leidingen zijn bevroren (geweest) en de kans op schade hieraan is aanzienlijk. Herstel van deze leidingen zou een behoorlijke kostenpost worden
- Gezondheidsrisico’s door zwarte schimmel
- Er hangen diverse wandcontactdozen los
- Door o.a. de lekkage is het onverantwoord om de Electra te gebruiken voor tijdelijke bewoning
- Losliggende bedrading
Ik vind het absoluut onverantwoord en zeer gevaarlijk om het pand te bewonen. De veiligheid is niet te waarborgen en de gezondheid al helemaal niet. Het is dan ook een groot risico en gevaarlijk!”
2.12.
Op 11 september 2020 heeft een veiligheidskeuring van het pand plaatsgevonden. Het onderzoek is wederom uitgevoerd door SSW. In het daarvan opgemaakte rapport van 15 september 2020 wordt onder meer vermeld:
“Basiscomfort: Door de slechte technische staat binnen- en buitenonderdelen van deze woning is er conform het Bouwbesluit geen sprake van een minimumniveau, er dienen direct voorzieningen te worden getroffen om deze woning o.a. waterdicht te maken en te voorzien van de minimale gebruiksfuncties voor wonen.
Veiligheid: De bouwwerk (woning) gebonden installaties voldoen niet aan minimale eis APK W NEN8025 – NEN1010, waterleiding NEN1006 (legionella) en aanvullend riolering NEN3215, NEN2767 (…)
Gezondheid: Omdat het basiscomfort van deze woning in slechte staat verkeerd en hierdoor gezondheidsaspecten zoals o.a. vocht en schimmelkenmerken in deze woning aanwezig zijn moeten directe voorzieningen voor de minimale gebruiksfunctie worden uitgevoerd.
Samenvattend antwoord:
Deze woning voldoetnietaan de minimale eisen conform Bouwbesluit en technische staat van bestaande bouw en dienen de heringebruiknemers hiervan in kennis te worden gesteld:
en
De heringebruiknemers dienen zich te realiseren dat de woningnietvoldoet aan o.a. de brandveiligheidseisen (…)”
2.13.
Op 9 oktober is het pand in opdracht van de krakers bouwkundig gekeurd door BIJN.nl. Dit rapport vermeldt onder meer ten aanzien van de houtaantastingen op de zolder/vliering:
“sporen van houtworm waargenomen o.g., achterzijde, geen constructieve problemen waargenomen.”
En ten aanzien van de kapconstructie:
“Geen constructieve problemen waargenomen.”

3.Het geschil

3.1.
De Provincie vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om binnen 48 uur na het te wijzen vonnis het pand staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] inclusief buitenruimte met al het hunne en de hunnen te verlaten en te ontruimen en leeg en ontruimd ter vrije beschikking van de Provincie te stellen, althans een datum zoals de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. gedaagden hoofdelijk te verbieden om, ontruimd hebbende, de onroerende zaak voornoemd wederom in gebruik te nemen of te doen nemen;
III. te bepalen dat op grond van artikel 557a lid 3 Rv binnen de daarin genoemde termijn van een jaar het vonnis ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand voornoemd bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten daaronder mede begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vonnisdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De krakers voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als de Provincie daarbij een spoedeisend belang heeft. Op het spoedeisend belang wordt hierna teruggekomen.
4.2.
Verder is voor toewijzing van de vorderingen in kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
De Provincie heeft ter onderbouwing van haar vorderingen gesteld dat de krakers zich wederrechtelijk toegang hebben verschaft tot het pand dat in eigendom van de Provincie is en dat zij daar dus zonder recht of titel gebruik van maken. Volgens de Provincie is bewoning van het pand zeer riskant en levert dit een risico op voor de veiligheid en de gezondheid van de krakers en anderen die zich in de woning begeven. Het pand is volgens de Provincie in feite onbewoonbaar. De werkzaamheden die de krakers hebben uitgevoerd zijn volgens de Provincie onvoldoende om hun veiligheid te waarborgen. De Provincie loopt een groot risico aansprakelijk gesteld te worden voor (letsel)schade en boetes. Daarnaast stelt de Provincie dat zij plannen heeft om het perceel waarop het pand is gelegen te verkopen.
4.4.
De krakers voeren allereerst aan dat de Provincie geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, nu het pand volgens hen niet onbewoonbaar is. De krakers verwijzen ter onderbouwing naar het door hen in het geding gebrachte rapport van de bouwtechnische keuring waarin volgens hen wordt geconcludeerd dat het pand veilig is. Van een gevaarlijke situatie, zoals door de Provincie gesteld, is volgens hen dus geen sprake. Voorts stellen de krakers dat de Provincie geen concrete plannen heeft om het pand te verkopen. De verkoopplannen liggen er volgens de krakers al jaren. Volgens de krakers heeft de Provincie geen belang bij leegstand van het pand. Ook voeren de krakers aan dat zij bereid zijn om met de Provincie afspraken te maken over de bewoning van het pand. Ten slotte voeren de krakers aan dat zij een zwaarwichtig belang hebben bij het behoud van het pand als woonruimte omdat voldoende betaalbare woonruimte ter plaatse niet voorhanden is.
4.5.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat vast staat dat de bewoners, door de onroerende zaken van De Provincie zonder recht of titel te bewonen, inbreuk maken op het recht van eigendom van De Provincie. Hiermee staat tevens vast dat zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht dat – kort gezegd – kraken als een misdrijf strafbaar stelt. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander (zie o.a. Kamerstukken II 2007/08, 31560, nr. 3, p.1). Daarmee is de onrechtmatigheid van het kraken van het pand in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek voorshands gegeven.
4.6.
Ingevolge artikel 8, lid 1, EVRM komt aan de krakers echter een huisrecht toe. Het aan de krakers toekomende huisrecht is echter niet onbegrensd en in artikel 8, lid 2, EVRM zijn de voorwaarden neergelegd voor een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht. In dat kader dient er een concrete belangenafweging te worden gemaakt tussen het belang van de Provincie als eigenaar enerzijds en het belang van de krakers anderzijds aan de hand van de proportionaliteits- en het subsidiariteitstoets.
4.7.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden ook in de concrete omstandigheden van het geval voorgaan op het huisrecht van de kraker.
4.8.
Uitgangspunt is dat het aan de krakers is om die feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig aannemelijk te maken op grond waarvan de belangenafweging in het onderhavige geval in hun voordeel dient uit te vallen, waarbij geldt dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. Dat recht van eigendom wordt beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Toetsing vindt plaats tegen de achtergrond van het bestaan van een huisrecht, de ernst van de inbreuk, de mate waarin door de voorgenomen maatregel legitieme belangen van derden worden beschermd, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de vestiging in de woning en de potentiële onomkeerbaarheid van een beslissing (zie Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, zoals de krakers hebben betoogd, van concrete plannen van de Provincie voor de verkoop van het pand niet (voldoende) is gebleken. De Provincie heeft weliswaar gezegd dat verkoop is voorzien voor het eind van het eerste kwartaal van 2021, maar ook dat besluitvorming hierover nog moet plaatsvinden. Verder zijn er door de Provincie geen stukken in het geding gebracht waaruit dit blijkt. Deze omstandigheid kan dan ook geen grondslag zijn voor de toewijzing van de vorderingen van de Provincie. Tot afwijzing van de vorderingen van de Provincie leidt dit echter niet en wel vanwege het navolgende.
4.10.
De meest verstrekkende grond die de Provincie aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd betreft de onveiligheid van het pand en in verband daarmee het risico dat de gemeente loopt om in haar hoedanigheid van eigenaar van het pand aansprakelijk te worden gesteld voor schade aan derden, veroorzaakt door de bewoning van het pand ex artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.11.
Voor het intreden van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek is niet alleen vereist dat het pand niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, maar ook dat het daardoor gevaar oplevert voor personen of zaken en dit gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Of het pand al dan niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, zal moeten worden beoordeeld vanuit het oogpunt van veiligheid. Daarbij is van belang dat de aansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW wordt gekwalificeerd als een risico-aansprakelijkheid, zodat – als het gevaar zich verwezenlijkt – het ontbreken van schuld bij de gemeente niet zonder meer leidt tot het opheffen van de aansprakelijkheid.
4.12.
Uit de beide deskundigenonderzoeken die in opdracht van de Provincie zijn uitgevoerd volgt dat het pand ernstige gebreken vertoont en in feite als onbewoonbaar moet worden beschouwd. De gebreken zitten met name in de wind- en waterdichtheid van de woning, in de huisgebonden (elektrische) installaties en schimmelvorming hetgeen een risico oplevert voor de gezondheid. Ter zitting heeft de heer Hooft, bouwkundige zijdens de Provincie, verklaard dat er geen verwarming is, anders dan de in het pand aanwezige open haard en dat hij heeft geconstateerd dat deze is gescheurd. Vlammen en rook kunnen uit de haard lekken en zo kan zich rook in de woning kan vormen. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat rook, afkomstig van vuur, giftige stoffen bevat en derhalve gevaarlijk is.
4.13.
De krakers hebben in het licht van deze onderbouwing van de aan de bewoning klevende risico’s onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die risico’s meevallen omdat de krakers diverse herstelwerkzaamheden in het pand hebben uitgevoerd. In het bijzonder het door de krakers overgelegde rapport van de door hen geraadpleegde deskundige zegt niets over de brandveiligheid en de veiligheid van de huisgebonden installaties. Dat volgens de krakers de deskundige heeft verklaard dat de woning veilig kan worden bewoond volgt niet uit het rapport. Dat de deskundige in zijn rapport wel verklaart dat er aan het dak geen constructieve problemen zijn waargenomen is in dat verband weinig ter zake dienend. Hetzelfde geldt voor de schimmelvorming. De krakers hebben weliswaar een foto overgelegd waaruit blijkt dat zij over de schimmels een verflaag hebben aangebracht, maar het is niet aannemelijk geworden dat daarmee de gezondheidsrisico’s als gevolg van schimmelvorming zijn verdwenen.
4.14.
Op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de veiligheid van het door de krakers bewoonde gedeelte van het pand onvoldoende is gewaarborgd. Dat staat aan verdere bewoning van het pand door de krakers in de weg. Ook vormt dit een zodanig onbeheersbaar risico voor de Provincie dat van de Provincie in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij verdere bewoning van het pand, niettegenstaande het huisrecht van de krakers, moet toestaan. Voor zover de krakers zich op het standpunt hebben gesteld dat dit risico eveneens aanwezig is indien zij de bewoning staken, miskennen zij hiermee dat de kans op schade en/of letsel door hun aanwezigheid onmiskenbaar wordt vergroot.
4.15.
De Provincie heeft dan ook een voldoende (spoedeisend) belang bij de gevorderde ontruiming. Hoezeer ook de krakers hun best hebben gedaan het pand op te knappen en tot afspraken met de Provincie te komen, moet genoemd belang van de Provincie zwaarder wegen dan het woonbelang van de krakers. De door de gemeente gevorderde ontruiming en de daarbij behorende nevenvorderingen zullen daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde hoofdelijkheid, voor zover deze aan de vordering tot ontruiming is verbonden, wordt afgewezen nu hoofdelijkheid alleen ziet op de voldoening door meerdere schuldenaren van een (geld)schuld. Ook zal de voorzieningenrechter de krakers een langere termijn (en wel van veertien dagen na betekening van dit vonnis) gunnen waarbinnen zij het pand zullen moeten ontruimen omdat de door de Provincie gevorderde termijn van 48 uur onredelijk kort is, maar de veiligheidssituatie rondom het pand ook geen langere termijn toelaat.
4.16.
Ten slotte worden de krakers als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partijen hoofdelijk in de kosten van het geding veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie worden vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 102,96
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.738,96
te vermeerderen met de nakosten begroot op € 157,00 vermeerderd met € 82,00 in geval van betekening van dit vonnis. Proceskosten en nakosten te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, 2 november 2020. De gevorderde wettelijke rente vanaf datum vonnis wordt afgewezen omdat de krakers met hun betalingsverplichting op dat moment nog niet in verzuim zijn geraakt en de Provincie geen redelijke betalingstermijn heeft gesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de krakers om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] inclusief buitenruimte met al het hunne en de hunnen te verlaten en te ontruimen en leeg en ontruimd ter vrije beschikking van de Provincie te stellen;
5.2.
verbiedt de krakers om, ontruimd hebbende, de onroerende zaak voornoemd wederom in gebruik te nemen of te doen nemen;
5.3.
bepaalt op grond van artikel 557a lid 3 Rv dat binnen de daarin genoemde termijn van een jaar het vonnis ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand voornoemd bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
5.4.
veroordeelt de krakers hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Provincie begroot op € 1.738,96, waarvan € 980,00 aan salaris advocaat;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020 in tegenwoordigheid van mr. B.Ph.C. de Jong, griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 5225