ECLI:NL:RBMNE:2020:4696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rijbewijs wegens gebrek aan vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een Nederlands rijbewijs. Eiser, die zijn aanvraag had ingediend, werd geconfronteerd met de afwijzing van zijn aanvraag door de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, omdat hij niet kon aantonen dat hij zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij niet kon bewijzen dat hij gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar in Nederland verbleef.

Eiser voerde aan dat hij door middel van loonstroken had aangetoond dat hij in Nederland woonde, maar de rechtbank oordeelde dat deze loonstroken onvoldoende bewijs boden voor zijn verblijf in Nederland. De rechtbank benadrukte dat de aanvrager van een rijbewijs zijn gewone verblijfplaats moet hebben in de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, en dat eiser niet voldeed aan deze eis. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij aan de vereisten voldeed.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/838

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,
en
de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Choufoer-van der Wel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een Nederlands rijbewijs afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiser is (niet) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een Nederlands rijbewijs afgewezen op de grond dat hij zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Onder ‘gewone verblijfplaats’ wordt verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende tenminste 185 dagen per kalenderjaar feitelijk woonachtig is.
3. Eiser voert aan dat hij door middel van loonstroken over een periode van 9 maanden heeft aangetoond dat hij zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Vanaf 23 april 2019 werkte hij 27 tot 32 uren per week in de keuken bij [naam werkgever] en verbleef hij afwisselend bij zijn vader in [plaats] en zijn vriendin in Amsterdam. Eiser kan zich niet inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een van deze adressen, omdat hij schulden heeft en er risico bestaat dat er deurwaarders bij zijn vader of zijn vriendin langskomen.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de overgelegde salarisstroken wel een indicatie vormen voor de binding van eiser met Nederland, maar dat daaruit niet is af te leiden dat eiser gedurende tenminste 185 dagen per kalenderjaar feitelijk in Nederland woont. Om dit aannemelijk te maken moet eiser volgens verweerder meer objectief verifieerbare bewijzen overleggen, zoals informatie over zijn ziektekostenverzekering, huisarts, tandarts of bankafschriften waaruit deelname aan het Nederlands betalingsverkeer blijkt.
5. Het staat niet ter discussie dat eiser tijdens het beroep werkelijk verblijf heeft in [plaats] . Deze rechtbank is daarom op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd om het beroep te behandelen. Verder staat vast dat eiser niet staat ingeschreven in de BRP met een woon- of briefadres.
6. De rechtbank overweegt dat de aanvrager van een rijbewijs zijn ‘gewone verblijfplaats’ moet hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, in dit geval Nederland. Deze eis is neergelegd in artikel 7, eerste lid en onder b, van de Europese richtlijn 91/439/EG (hierna: Richtlijn). [1] In artikel 9 van deze Richtlijn is neergelegd dat onder ‘gewone verblijfplaats’ wordt verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft. Dat wil zeggen de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar verblijft wegens persoonlijke of beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. Dit is door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd in artikel 32 van het Reglement voor rijbewijzen, waarin staat dat de aanvrager van een rijbewijs op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig moet zijn en in de voorafgaande periode van één jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig moet zijn geweest. ‘Woonachtig zijn’ betekent dat iemand feitelijk in Nederland moet wonen. [2]
7. Eiser staat niet ingeschreven bij een Nederlandse gemeente en heeft dus geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Om in aanmerking te komen voor een Nederlandse rijbewijs, dient hij daarom aannemelijk te maken dat hij ten minste185 dagen per kalenderjaar in Nederland verblijft. Eiser heeft loonstroken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen dat hij in Nederland woont. Weliswaar geven deze loonstroken een aanwijzing dat hij een binding heeft met Nederland, maar daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser tenminste 185 dagen per kalenderjaar in Nederland verblijft. De loonstroken zijn onvoldoende om dit aannemelijk te maken. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom kunnen afwijzen.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vervangen door de Europese richtlijn 2006/126/EG.
2.De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Strate (ABRvS), heeft bepaald dat in artikel 32 van het Reglement rijbewijzen op correcte wijze de genoemde eisen uit artikel 7, eerste lid en onder b, in samenhang met artikel 9, eerste alinea van de Richtlijn zijn geïmplementeerd. Zie in dit kader de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3033, te raadplegen op www.rechtspraak.nl.