ECLI:NL:RBMNE:2020:4695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8322168
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding in pensioenzaak na omzetting flexioenregeling door pensioenfonds

In deze zaak vordert eiser, geboren in 1954 en werkzaam geweest bij de Rabobank, een schadevergoeding van € 66.213 van het Rabobank Pensioenfonds (RPF). Eiser stelt dat RPF onrechtmatig heeft gehandeld door het beschikbare kapitaal van de Flexioenregeling direct na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst om te zetten in extra pensioenafspraken, terwijl hij ervan uitging dat dit pas bij zijn pensionering zou gebeuren. Eiser heeft RPF op 10 december 2019 gedagvaard, waarna de procedure schriftelijk is voortgezet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat RPF niet aansprakelijk is voor de schade, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden. De kantonrechter oordeelt dat de informatievoorziening door RPF niet onrechtmatig was, aangezien de brochure en FAQ niet door RPF zijn opgesteld, maar door Robeco. Bovendien is eiser gebonden aan de actuele versie van het pensioenreglement, waarin staat dat het flexioenkapitaal bij uitdiensttreding moet worden omgezet in pensioenaanspraken. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van RPF, begroot op € 1.442.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8322168 UC EXPL 20-1085 MvdH/40201
Vonnis van 28 oktober 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. van Gent,
tegen:
de stichting
Stichting Rabobank Pensioenfonds,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen RPF,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.J. Cammelbeeck.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eiser] heeft RPF op 10 december 2019 gedagvaard. De zaak is met het tussenvonnis van de rechtbank van 12 februari 2020 verwezen naar de kamer voor kantonzaken. RPF heeft daarna een conclusie van antwoord ingediend.
1.2.
De procedure is schriftelijk voortgezet. In dat kader heeft [eiser] op 20 mei 2020 een conclusie van repliek ingediend. RPF heeft vervolgens voor dupliek geconcludeerd. Hierop is nog een akte uitlating producties van [eiser] gevolgd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser] recht heeft op schadevergoeding doordat RPF het voor hem beschikbare kapitaal in de flexioenregeling na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft omgezet in extra aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen. [eiser] vindt dat RPF haar zorg- en informatieverplichting ten opzichte van hem heeft geschonden omdat hij er op basis van de verstrekte informatie vanuit ging dat er pas bij zijn pensionering met het opgebouwde flexioenkapitaal pensioenaanspraken zouden worden ingekocht.
Relevante feiten
2.2.
[eiser] , geboren op [datum 1] 1954, is op [datum 2] 1981 in dienst van de Rabobank getreden. Zijn laatst vervulde functie is de functie van [functie] van de Rabobank [locatie 1] , [locatie 2] . Vanaf de datum van zijn indiensttreding heeft [eiser] deelgenomen aan de verplichte collectieve basispensioenregeling bij RPF waarop het Pensioenreglement Rabobank van toepassing is. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat wijzigingen in het pensioenreglement op [eiser] van toepassing zijn.
2.3.
Vanaf 21 september 2006 is [eiser] , na het lezen van de Brochure voor Deelnemers Flexioen 2006 (hierna “Brochure 2006”) en de FAQ Flexioen (hierna “FAQ”), gaan deelnemen aan de vrijwillige aanvullende individuele Flexioen pensioenregeling. De flexioenregeling is een product van Robeco en wordt door RPF uitgevoerd. De FAQ en de Brochure 2006 zijn door Robeco opgesteld.
2.4.
In de Brochure 2006 staat onder het kopje “UITDIENSTTREDING”:
“Wanneer u het Rabobank Pensioenfonds verlaat, behoudt u het recht op het saldo dat
u hebt opgebouwd op de Flexioen-rekening. Afhankelijk van de keuze die u maakt om
wel of niet voor overdracht van uw pensioenaanspraken te kiezen, heeft u drie opties:
(…)
U kiest niet voor waarde-overdracht:

Slapende rekening
U houdt de Flexioen-rekening bij het pensioenfonds aan tot uw pensioendatum. De rekening wordt dus een slapende rekening, omdat er niets meer op gestort wordt. Bij
pensionering wordt het aanwezige kapitaal naar dit pensioenfonds overgeboekt. Het
pensioenfonds bepaalt vervolgens een pensioenaanspraak over de tot op dat moment
opgebouwde saldi.”
2.5.
In het Pensioenreglement 2006, versie 1 januari 2006 die op 15 december 2006 door het bestuur is vastgesteld (hierna: “PR 2006”), staat onder het kopje “Extra aanspraken door individuele bijdragen van de deelnemer” het volgende:
“De (ex-)deelnemer heeft het recht om de extra bijdragen binnen het Rabobank
Pensioenfonds om te zetten in pensioen. De extra bijdragen zullen in dat geval
uitsluitend worden aangewend ter verhoging van de krachtens het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken van de (ex-) deelnemer. De verhoging vindt plaats bij ingang van het ouderdomspensioen dan wel na het overlijden van de (ex-) deelnemer voor zover dat ligt voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.”
2.6.
In de FAQ staat dat met het gespaarde Flexioenkapitaal zowel bij het RPF als bij een verzekeraar naar keuze pensioen aangekocht kan worden. Dit is in strijd met het PR 2006 en de Brochure 2016 waarin staat dat de (ex-)deelnemer alleen binnen het RPF het recht heeft om de extra bijdragen om te zetten in pensioen.
2.7.
Op 1 juli 2008 is het PR 2006 gewijzigd en is een bijlage met de titel “REGLEMENT BIJSPAREN (FLEXIOEN)” (RBF) toegevoegd. In deze bijlage staat onder het kopje “Uitdiensttreding”:
“Bij een uitdiensttreding is degene op wiens naam de flexioenrekening is gesteld, geen deelnemer meer aan de regeling in de zin van dit reglement. Deze gewezen deelnemer kan geen verdere stortingen op de flexioenrekening bij laten schrijven. Na beëindiging van de deelneming anders dan door het bereiken van de pensioendatum, zal overeenkomstige van toepassing gegeven worden aan het bepaalde in artikel 3 lid 1. Na vaststelling van de desbetreffende aanspraken worden deze aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 in het pensioenreglement.”
Het artikel (3 lid 1) waar naar wordt verwezen luidt:
“Op de pensioendatum als bedoeld in artikel 3.3. van PR 2006 dient de deelnemer het
op dat moment op zijn naam aanwezige flexioenkapitaal om te zetten in een ouderdoms- en partnerpensioen een en ander met inachtneming van de wettelijke (waaronder ook begrepen fiscale) bepalingen. De omzetting vindt zodanig plaats dat het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt.”
2.8.
In 2007 is de Brochure 2006 eveneens gewijzigd. In de gewijzigde brochure (hierna: Brochure 2007), die is gepubliceerd op zowel de website van RPF als het HR Portaal van de Rabobank staat onder het kopje “Uitdiensttreding”:
“Wanneer u het dienstverband met de Rabobank beëindigt, wordt het saldo dat u hebt
opgebouwd op de Flexioen-rekening op de ontslagdatum omgezet in
pensioenaanspraken bij het Rabobank Pensioenfonds. Als u niet kiest voor waardeoverdracht van het onder de basis pensioenregeling PR 2006 opgebouwde pensioen, dan wordt dit opgebouwde pensioen inclusief het extra pensioen dat is opgebouwd via het Flexioen geadministreerd als premievrij polis bij het Rabobank Pensioenfonds. Op de - door u zelf te kiezen - pensioendatum komt dit pensioen tot uitkering. In de periode tussen ontslag en ingang van het pensioen wordt de premievrije aanspraak verhoogd conform het indexeringsbeleid van het Rabobank Pensioenfonds.”
2.9.
Op 31 mei 2017 is [eiser] uit dienst getreden bij de Rabobank en daarom gewezen deelnemer van het RPF geworden.
2.10.
RPF heeft de Flexioen-rekening van [eiser] op 1 december 2017 opgeheven en op dat moment pensioenaanspraken ingekocht voor [eiser] . [eiser] was het hier niet mee eens heeft hierover klachten ingediend bij RPF en de Ombudsman Pensioenen omdat hij er op basis van de Brochure 2006 vanuit ging dat hij de flexioenrekening na uitdiensttreding mocht behouden. Hij heeft RPF onder verwijzing naar en zienswijze van een door hem ingeschakelde pensioenadviseur aansprakelijk gesteld voor een financieel nadeel van € 66.213,-- . RPF heeft de klacht en het daarop volgende bezwaar van [eiser] afgewezen. De Ombudsman heeft het volgende overwogen:
“Ik ben van mening dat de informatievoorziening door het Rabobank Pensioenfonds over de
Flexioenregeling en de wijzigingen in het reglement te wensen over laat. Dit heb ik het
Rabobank Pensioenfonds laten weten en ik verwacht in de toekomst verbetering.
Dat de informatieverstrekking beter had gemoeten, betekent echter niet dat ik van mening
ben dat het Rabobank Pensioenfonds aansprakelijk is voor de eventuele schade die de heer [eiser] heeft geleden. De aangepaste informatie over Flexioen was al geruime tijd (sinds
2007) beschikbaar en een gewijzigde wetgeving was de aanleiding om de regeling te
veranderen. Ook kon het fonds het niet helpen dat de uiteindelijke invulling van de Wet
Verbeterde Premieregeling zolang op zich liet wachten en dat het voor vrijwillige
pensioenregelingen anders uitpakte dan verwacht.
Alles overwegende is er in mijn optiek niet voldoende grond om het pensioenfonds te vragen aan de heer [eiser] een schadevergoeding uit te keren.”
De vordering van [eiser]
2.11.
In deze procedure vordert [eiser] een schadevergoeding van € 66.213,00 van RPF omdat RPF volgens hem haar zorg- en informatieverplichting jegens hem heeft geschonden en daarom onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [eiser] heeft RPF haar zorgverplichting geschonden omdat hij er op grond van de Brochure 2006 en het PR 2006 op heeft vertrouwd dat hij de Flexioen rekening na uitdiensttreding zou mogen behouden en er pas bij zijn pensionering pensioenaanspraken zouden worden ingekocht. Verder is in strijd met deze zorgverplichting gehandeld doordat [eiser] er op basis van de FAQ vanuit ging dat hij een ‘shoprecht’ had. [eiser] stelt dat RPF haar informatieverplichting heeft geschonden omdat zij hem niet heeft geïnformeerd over de toevoeging in 2009 van de bijlage over Flexioen aan het PR 2006. De hoogte van het gevorderde schadebedrag is gebaseerd op de zienswijze van de door [eiser] ingeschakelde pensioenadviseur, de heer [A] . In de zienswijze van [A] staan de volgende conclusies over de informatievoorziening en het financiële nadeel:
Conclusie informatievoorziening en zorgplicht:
Als er na het verstrekken van de brochure en Q&A geen duidelijke berichtgeving is geweest met betrekking tot de wijziging in mogelijkheden is er naar mijn mening tekortgeschoten in
informatievoorziening en zorgplicht. De heer [eiser] had dan op basis van deze informatie wellicht andere keuzes gemaakt.
Conclusie financieel nadeel:
Of er sprake is van financieel nadeel is zoals gezegd niet met zekerheid te zeggen. Met een aantal redelijke aannames voor wat betreft rendement voor de komende jaren over het kapitaal, shoppen tussen de verschillende aanbieders en de mogelijkheid en voordelen van doorbeleggen, kun je wel concluderen dat de kans op een hogere pensioenuitkering zeer waarschijnlijk zou zijn. Indien de heer [eiser] op de hoogte was geweest van de (on)mogelijkheden van het bijsparen voor pensioen bij het Rabobank Pensioenfonds, was er wellicht in het verleden een andere keuze gemaakt voor de aanvulling van de oudedagsvoorziening. Bij keuze voor een bancaire/beleggingslijfrente waren er zeer waarschijnlijk minder kosten en meer keuzemogelijkheden geweest, waaronder shoppen, doorbeleggen en uitstel van de uitkeringsdatum.
Als een aannemelijk financieel nadeel waarbij gebruik wordt gemaakt van doorbeleggen en een partnerpensioen kun je uitgaan van € 9.544 - € 6.936 = € 2.608 bruto per jaar. Gekapitaliseerd met de factor 25,38 (factor die Rabobank aanhoud € 176.102/ € 6.936,27) = € 66.213.

3.De beoordeling

Heeft [eiser] recht op de door hem gevorderde schadevergoeding? Nee
3.1.
Om te kunnen komen tot een veroordeling uit hoofde van onrechtmatige daad moet aan vijf eisen zijn voldaan: onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit.
3.2.
De stelling van [eiser] dat RPF onrechtmatig zou hebben gehandeld doordat hij er op basis van de FAQ vanuit ging dat hij een ‘shoprecht’ had, gaat niet op. De FAQ zijn namelijk niet opgesteld door RPF maar door Robeco. Uit het PR 2006 volgt duidelijk dat de (ex-)deelnemer alleen binnen het RPF het recht heeft om de extra bijdragen om te zetten in pensioen en volgens vaste jurisprudentie is het pensioenreglement bovendien in beginsel leidend. In deze zaak is er geen aanleiding om daarvan af te wijken.
3.3.
Ook de stelling van [eiser] dat er sprake is van onrechtmatig handelen door RPF dat haar kan worden toegerekend, omdat hij er op grond van de Brochure 2006 en het PR 2006 op heeft vertrouwd dat hij de Flexioenrekening na uitdiensttreding zou mogen behouden en er pas bij zijn pensionering pensioenaanspraken zouden worden ingekocht, houdt geen stand. De Brochure 2006 is niet opgesteld of verstrekt door RPF. Het betreft een algemene brochure van Robeco die niet specifiek bedoeld is voor werknemers van de Rabobank. [eiser] kan zich tegenover RPF dan ook niet op de inhoud van deze brochure beroepen. Ten aanzien van het PR 2006 onderschrijft de kantonrechter de stelling van [eiser] dat de tekst onder het kopje “Extra aanspraken door individuele bijdragen van de deelnemer” de indruk wekt dat er pas bij pensionering pensioenaanspraken zouden hoeven worden ingekocht. De kantonrechter kan op basis van de door RPF overgelegde stukken bovendien niet vaststellen dat haar stelling, dat [eiser] nadien wel goed geïnformeerd is, juist is. RPF heeft een algemene nieuwsbrief overgelegd en een bericht waaruit volgt dat [eiser] akkoord is gegaan met het ontvangen van digitale post. Hieruit volgt niet dat RPF [eiser] heeft geïnformeerd over de voor hem relevante wijzigingen in de flexioenregeling.
Hier tegenover staat dat, zoals RPF terecht heeft opgemerkt, [eiser] vanwege het dynamische incorporatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst (en de daaruit volgende onderzoeksplicht) gebonden is aan de actuele versie van het pensioenreglement waarin duidelijk staat dat de gewezen deelnemer het op dat moment aanwezige kapitaal moet omzetten in pensioenaanspraken in de basispensioenregeling. Een en ander moet ten opzichte van elkaar worden gewogen, waarbij in het algemeen de informatieplicht zwaarder zal wegen dan de onderzoeksplicht. Hoe die weging in deze zaak zou uitpakken, kan in het midden blijven omdat niet tot een veroordeling tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kan worden gekomen nu naar het oordeel van de kantonrechter om de hierna te noemen redenen het onder 3.1 genoemde element ‘schade’ niet kan worden vastgesteld.
3.4.
Met betrekking tot de schade heeft RPF zich terecht erop beroepen dat niet vast staat dat [eiser] schade lijdt of zal lijden als gevolg van het feit dat RPF zijn flexioenkapitaal op
1 december 2017 heeft omgezet in extra pensioenaanspraken. Het gaat om beweerdelijke toekomstige schade en uit de overgelegde zienswijze van [A] blijkt reeds hoe moeilijk het is om die te onderbouwen. [A] - en daarmee [eiser] - is daar naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende in geslaagd. De berekening van [A] is op aannames gebaseerd, terwijl bovendien [A] zelf schrijft dat niet met zekerheid valt vast te stellen of [eiser] financieel nadeel lijdt. Een extra onzekere factor hierbij is de huidige economische situatie ten gevolge van de coronacrisis. Onder deze omstandigheden wordt niet voldaan aan de eisen die onder 3.1 zijn genoemd om tot een veroordeling uit onrechtmatige daad te komen.
Slotsom en proceskosten
3.5.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering afgewezen.
3.6.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van RPF begroot op
€ 1.442,00 (2 punten x € 721,00) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van RPF, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.442,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.