ECLI:NL:RBMNE:2020:4692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een pand wegens illegaal gokken en overlast in het kader van de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een pand in Utrecht. De burgemeester van de gemeente Utrecht had op 2 april 2019 besloten het pand voor de duur van twaalf maanden te sluiten vanwege illegaal gokken, overlast en inbreuk op de openbare orde. Dit besluit werd in een later stadium, op 12 december 2019, door de burgemeester gehandhaafd na het indienen van een bezwaar door de eigenaar van het pand, eiser in deze procedure.

Eiser, die het pand verhuurde, voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten die in het pand plaatsvonden en dat de sluiting disproportioneel was. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester op goede gronden had besloten tot sluiting van het pand. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was van illegaal gokken en overlast, en dat eiser als eigenaar verantwoordelijk was voor het toezicht op zijn pand. De rechtbank vond dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de financiële belangen van eiser.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek in het besluit van de burgemeester. De uitspraak werd gedaan door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier E. de Jong, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Ros).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten het pand aan [adres] te [woonplaats] voor de duur van twaalf maanden te sluiten.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van 14 april 2020 heeft vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus niet plaatsgevonden. Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft geen kennis genomen van stukken waarvan geheimhouding is verzocht.

Overwegingen

Standpunten van partijen
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de sluiting van het pand [adres] voor de duur van een jaar, met ingang van 28 maart 2019 gehandhaafd. In het pand stond een cash center, er werd illegaal gegokt en er waren meldingen van overlast. Wegens inbreuk op de openbare orde is het pand gesloten op grond van artikel 2:46, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), in samenhang met de (aangepaste) Beleidsregel sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen 2015.
2. Eiser voert het volgende aan. Hij is eigenaar van het pand [adres] . Hij heeft dit pand verhuurd. De huurder is oprichter en bestuurder van een stichting. Eiser stelt dat deze stichting is gebruikt als dekmantel voor een cash center en (poker-) speelgelegenheid. Nadat hij de sleutel had afgegeven had hij geen recht meer het pand te betreden en hij had daarvoor ook geen aanleiding (niet uit de buurt, noch van de politie). Hem treft dus geen verwijt. Daarenboven is de maatregel disproportioneel lang en had een lichter middel kunnen volstaan als het gaat om herstel van de openbare orde. Een en ander ook gelet op de financiële gevolgen voor eiser, waarin ook het belang bij deze procedure is gelegen.
Oordeel van de rechtbank
3. Gezien de financiële schade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit, is het procesbelang aanwezig.
3.1
De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheid in het besluit. Duidelijk is dat de maatregel is genomen op grond van artikel 2:46 van de APV en dat beoogd wordt het belang van de openbare orde te dienen zoals in deze bepaling is opgenomen. De Wet op de Kansspelen wordt wel genoemd, maar niet als grondslag voor het besluit.
3.2
Eiser heeft de feiten, zoals het aantreffen van cash center, pokertafel, aanwezigheid van circa 20 personen tijdens een controle niet betwist. Hij heeft gesteld dat hem geen illegaal gebruik van het pand of overlast bekend was, maar uit de op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakte processen-verbaal van 16 maart 2019 en 11 april 2019 komt onder meer naar voren dat er gedurende langere tijd meldingen zijn gedaan van geluidsoverlast en ruzie op straat, dat meermalen de ruiten van het pand zijn ingegooid en dat er bij de politie melding is geweest van een vechtpartij waarbij honkbalknuppels zijn gebruikt. Gezien het illegaal gokken, de overlast, het geweld en de dreiging met geweld heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat er wel sprake was van overlast en daardoor inbreuken op de openbare orde en veiligheid. De bevoegdheid om het pand te sluiten staat daarmee vast.
3.3
Dat eiser hiervan niet op de hoogte was of hoefde te zijn zodat hem geen verwijt treft, strookt niet met de beschikbare gegevens. Zo is in de bezwaarfase van de kant van eiser gesteld dat er valse nummers werden verstrekt door mensen die zich voordeden als bedrijfsleider, dat er geen namen werden gegeven en dat de huur werd opgehaald, ook cash als die niet betaald werd. Dit, net als de beschadigingen aan het pand, had reden moeten zijn om zich nader te informeren en te gaan controleren gelet op zijn verantwoordelijkheid als eigenaar. Dit te meer omdat het pand in 2015 door verweerder al eerder is gesloten wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Een en ander had eiser ertoe moeten bewegen toezicht te houden en hij kan zich niet verschuilen achter onwetendheid.
Er is dus sprake van een ook aan eiser verwijtbare situatie, hetgeen volgens de beleidsregel een sluiting van (maximaal) een jaar meebrengt.
3.4
Gelet op de voorgeschiedenis van het pand en de rol en bekendheid die het desondanks toch weer in het illegale circuit had gekregen, was er geen enkele reden voor verweerder om een lichter middel of een sluiting van kortere duur toe te passen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat onder deze omstandigheden een lichter middel of kortere sluiting niet kon volstaan om de bekendheid in het (gok)circuit te doorbreken. De uitspraken waarnaar eiser heeft verwezen zijn niet vergelijkbaar met deze omstandigheden. De uitleg van verweerder over de aantrekkingskracht van en de rol van een cash center en pokertafel in het criminele circuit en daarmee de inbreuk op de openbare orde is aannemelijk, te meer nu zich dat gevaar ook heeft geconcretiseerd.
3.5
Verweerder heeft verder kunnen oordelen dat de noodzaak om langdurig in te grijpen in het belang van de openbare orde, zwaarder weegt dan de (financiële) belangen van eiser. Het nadeel voor eiser is niet onevenredig, afgezet tegen het noodzakelijke herstel van de openbare orde.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep niet slaagt. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.
griffier rechter
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.